Toespraak Ton Elias bij acceptatie Gouden Dijsselbloem d.d. 11 januari 2012
Uiteraard was ik bereid deze prijs persoonlijk aan te nemen. Ik ben er namelijk trots op dat maar liefst 80% van uw achterban mij heeft verkozen als winnaar van de Gouden Dijsselbloem. Dat zijn verkiezingsuitslagen die je maar zelden ziet in Nederland en voorbehouden zijn aan landen met een, op zijn zachtst gezegd, andere opvatting over eerlijke en anonieme verkiezingen.
In de spreektijd die ik heel netjes van u gekregen heb, leg ik u graag uit waarom ik trots ben op mijn uitverkiezing. Want natuurlijk probeert u mij met deze prijs voor joker te zetten – en dat mag! – maar ik gebruik dit moment graag om daar inhoudelijk wat op terug te zeggen.
In het juryrapport verwijt u mij ten eerste dat ik niet consequent ben als ik op het ene moment zeg dat u niet in Den Haag moet komen demonstreren als u voor de klas moet staan – en u op het andere moment verwijt dat u niet aanwezig bent bij een Kamerdebat. Hier slaat de jury de plank wel zeer aantoonbaar mis.
Die demonstratie waar ik het over had vond op maandag 23 mei overdag plaats en inderdaad: overdag en doordeweeks hoort u voor de klas te staan. Net zoals u wat mij betreft afgelopen maandag gewoon voor de klas had moeten staan in plaats van met een paar honderden leraren te besluiten uw kerstvakantie met één dag te verlengen.
Maar dat debat waar u in het juryrapport aan refereert was s’ avonds en begon om kwart voor zeven. Daar had u dus makkelijk bij kunnen zijn, zonder dat het ten koste ging van de lestijd. Maar in de avond, in uw eigen vrije tijd, was u in geen velden of wegen te bekennen.
Over die demonstratie van 23 mei wil ik graag nog iets kwijt. Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat leraren ook – náást en ná de ouders haast ik me erbij te zeggen – in zekere mate een taak hebben om het moreel kompas van jongeren te ijken. Dan valt toch niet uit te leggen dat u bij die demonstratie een stapel oude schoenen klaar heeft gelegd om naar foto’s van politici te gooien? En het werd nog bonter toen een jonge lerares, terwijl ik sprak, met een schoen op mijn fotoportret stond te rammen! Niet alleen de uitkomsten van uw verkiezingen rieken naar bepaalde praktijken in bepaalde landen, ook uw demonstratiepraktijken lijken daar op …
Ik vraag u dan ook oprecht: vindt u dat normaal voor mensen die onze kinderen opvoeden? Ik vind dit in ieder geval een blamage voor uw professie. Natuurlijk: er is vrijheid van demonstratie en er is vrijheid van meningsuiting. Ik was goed bevriend met Theo van Gogh. Maar ik was het zeer eens met zijn vader die zei: ‘dat er vrijheid van meningsuiting is, betekent nog niet dat je alles vervolgens ook maar moet zeggen’. Zou u daar nog eens over willen nadenken als u nog eens acties organiseert? U mag demonstreren zoals u dat wilt. Maar vindt u werkelijk dat dat, als onderwijsgévende, zó moet?
U verwijt mij in het juryrapport dat ik “zonder enige fatsoenlijke onderbouwing” roep dat “een groot deel van de leraren incompetent is, te veel zeurt en aangepakt moet worden”. Hoezo zonder onderbouwing? Ik voerde regelmatig feiten op en blijf dat ook doen. Deze Onderwijsinspectie stelt in haar onderwijsverslag 2009/2010 op pagina 15 vast, en ik citeer: “Uit lesobservaties van de Inspectie blijkt echter dat één op de tien leraren in het voortgezet onderwijs geen goede instructie geeft en dat één op de vijf leraren de tijd in de les niet efficiënt gebruikt. De helft van de leraren kan het onderwijs niet afstemmen op verschillen tussen leerlingen.” Hoezo geen onderbouwing? Uitlatingen van uw voorlieden wijzen erop dat alles in het onderwijs wel goed komt als we de leraar nou maar gewoon met rust laten in z’n klas. Enige onderbouwing voor de stelling dat de door de inspectie vastgestelde feiten daardoor zullen verbeteren, geeft u echter niet.
Waar ík namens de VVD-fractie al tijden voor pleit is een betere kennisoverdracht en professionele intervisie om het lerend vermogen van het onderwijsveld zelf op te krikken. Maar helaas zijn dat voor u scheldwoorden. En nogmaals, dat begrijp ik oprecht niet. Want in mijn uitgebreide contacten met scholen en leraren – een derde kritiekpunt in het juryrapport dat ik verre van mij werp is als zou ik geen contacten met de onderwijswereld onderhouden– komt juist naar voren dat veel leraren en menig schoolbestuurder mijn inzet deelt. Geeft u ook hén eens een stem, zou ik zeggen.
Dames en heren van het LIA, ik vind dat u in het stenen onderwijstijdperk leeft en onvoldoende oog heeft voor het falen van delen (!) van uw beroepsgroep.
En als u míj met deze prijs belachelijk wil maken, beschouw ík dat op mijn beurt dus als een compliment en zal ik deze prijs met trots boven mijn schouw hangen als feitelijke ondersteuning van mijn standpunt en dat van de VVD-fractie.
Hartelijk dank dus!