meer berichten uit 2012

preektekst Ton Elias plenair debat verzelfstandiging dislocaties primair onderwijs d.d. 19-01-2012

Voorzitter. Een school in het primair onderwijs kan naast het hoofdgebouw meerdere nevenvestigingen of zogenoemde dislocaties hebben. Het is misschien wel aardig voor de mensen op onze publieke tribune en voor die mensen die allemaal meeluisteren om nog even te vermelden dat dislocaties delen van een school zijn waarmee ruimtegebrek in het hoofdgebouw wordt opgevangen en dat een nevenvestiging dat deel van de school is dat daarvoor als een zelfstandige school functioneerde.

Dit wetsvoorstel beoogt de barrières weg te nemen voor het verzelfstandigen van die dislocaties en nevenvestigingen. Scholen, besturenorganisaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de PO-raad — de vertegenwoordiger van de meeste schoolbesturen in het primair onderwijs — hebben aangegeven dat er behoefte is aan verzelfstandiging van die dislocaties en zijn dan ook ingenomen met het wetsontwerp.

Toch stelt de VVD graag nog drie vragen. De minister van Onderwijs zal het begrip “substantieel aantal leerlingen” preciseren in een algemene maatregel van bestuur, van welk begrip sprake is als dubbele bekostiging moet worden voorkomen. Ik werk dit nu technisch maar even niet verder uit. Aan wat voor aantallen moeten wij dan denken? Ik wil daarvan wel graag een indicatie krijgen. Anders zou ik eventueel een financiële sprong in het duister fiatteren wanneer ik mijn fractie adviseer om voor dit wetsvoorstel te stemmen; dat is niet mijn gewoonte en dat gaat het niet worden ook.

Het tweede punt: de minister van Onderwijs verwacht dat als je nu naar de situatie in Nederland kijkt — zij spreekt op pagina 7 van haar memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel van een “momentopname” —  je dan maximaal 250 dislocaties en 50 nevenvestigingen ziet die in aanmerking zouden kunnen komen voor die verzelfstandiging. Maar de minister schat, zo schrijft zij in diezelfde memorie van toelichting, op pagina 9, dat er jaarlijks maximaal 20 van die dislocaties/nevenvestigingen zullen verzelfstandigen in de praktijk. Maar wat als het er nu veel meer zouden zijn in de praktijk? Wij hebben het altijd over een schatting. Wij willen als VVD-fractie aan de ene kant de mogelijkheid de facto van het creëren van nieuwe scholen in bijvoorbeeld nieuwbouwwijken, maar wij willen aan de andere kant geen vloed aan verzelfstandigingen en geen sterke groei van het aantal scholen, niet het minst vanwege het kostenaspect. Nu kun je redeneren dat je daar zelf bij bent. De minister heeft immers een discretionaire bevoegdheid, een duur woord voor: ze mag het zelf beslissen. Maar dat zal zij dan toch moeten doen op basis van geobjectiveerde criteria. Die verhouden zich weer slecht tot een eventueel getalsmatig maximum aan het aantal scholen en het feit dat je dus de kosten enigszins in de hand zou willen houden. Ik krijg dan ook graag een nadere verduidelijking van die eventuele precedentwerking, van de kosten, de criteria en de samenhang met de discretionaire bevoegdheid. Wordt de Kamer overigens geïnformeerd over de gehonoreerde aanvragen en zo ja, hoe? Vooraf, achteraf, wanneer dan?

Punt drie: ten slotte een vraag over het openbaar en het bijzonder onderwijs. Ik wil de zekerheid dat het wetsvoorstel niet ten koste zal gaan van het openbaar onderwijs in Nederland. Gemeenten hebben de verplichting om voor voldoende openbaar onderwijs te zorgen. De verhouding tussen scholen voor openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs zou naar aanleiding van dit wetsvoorstel kunnen wijzigen wanneer er vooral dislocaties van scholen op bijzondere grondslag zouden verzelfstandigen. Als dit gebeurt, zullen die scholen voor bijzonder onderwijs een groter beroep op gemeentelijke en rijksfinanciering doen. Hierdoor zou oneigenlijke concurrentie kunnen ontstaan tussen bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs.

Nu geldt ook hier uiteraard het net al besproken punt van de discretionaire bevoegdheid. De minister bepaalt en zal dat warempel niet willekeurig of onevenwichtig doen of willen doen, tenminste, daar ga ik van uit. Maar dan lijkt mij toch wel dat de Kamer moet kunnen weten hoe haar weging in de praktijk heeft uitgepakt of zal gaan uitpakken. Dus op dat punt zou ik ook graag de geloofsbrieven van de minister willen zien. Graag een reactie.

Lees meer

Den Haag, 13 januari 2012

Geachte heer,

Dank voor uw bericht aan de heer Elias. Op verzoek van de heer Elias zend ik u hierbij zijn antwoord:

“Ik ben blij dat ik naast boze, verongelijkte, onredelijke en soms zelfs verregaand onbeleefde mails van onderwijsgevenden ook een flink aantal ondersteunende en bemoedigende mails ontvang. Met u ben ik van mening dat er in het onderwijs veel enthousiaste, goede leraren zijn. Dit heb ik tijdens verschillende debatten ook nadrukkelijk gezegd. Feit blijft wel dat helaas ook een groep leraren niet goed functioneert. Ik vind het van zeer groot belang dat de leraar, de spil van het onderwijs, ondermeer goed met verschillen tussen leerlingen kan omgaan en kritisch naar zijn eigen functioneren en dat van zijn collega’s durft te kijken. Leraren die niet goed functioneren moeten worden bijgeschoold en wanneer dit niet tot verbetering leidt, worden ontslagen. Dit Kabinet investeert met steun van de VVD in een betere beloning en vooral meer carrièremogelijkheden voor leraren. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het versterken van het beroep van de leraar. Dat gebeurt met de lerarenbeurs, de promotiebeurs, de ontwikkeling van een lerarenregister door de beroepsgroep en met de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Kortom, ik pleit voor meer aandacht voor de goede leraar, voor het stimuleren van talent, voor prestatieverschillen en bijbehorende beloningsverschillen. Met één hoofddoel: kinderen goed les te geven. Ik hoop dat uw vrouw nog jarenlang met veel plezier voor de klas staat. Uw mail en dit antwoord plaats ik, uiteraard geanonimiseerd, op mijn website.”

Met vriendelijke groet,

Jeroen van Dijken, persoonlijk medewerker Ton Elias

—–Oorspronkelijk bericht—–
Verzonden: woensdag 11 januari 2012

Geachte heer Elias,

Zojuist naar Pauw en Witteman zitten te kijken en wel naar de discussie over het basisonderwijs.

Graag wil ik het volgende meegeven: HOUVOL, u heeft gelijk!

Er zijn grote verschillen in kennis en kunde van leerkrachten en belangrijker nog in beleving van de leerkrachten. Uiteraard is dat niet goed voor het onderwijs. De leerlingen missen hierdoor veel ook belangrijk de motivatie van de goede leerkrachten lijdt er onder.

Ik spreek uit tweede hand, mijn vrouw is leerkracht en ik trek mij conclusie uit onze gesprekken over ons werk.

Nogmaals houd vol omwille van de goed gemotiveerde leerkrachten en de leerlingen.

Vriendelijke groet,

Lees meer

Toespraak Ton Elias bij acceptatie Gouden Dijsselbloem d.d. 11 januari 2012

Uiteraard was ik bereid deze prijs persoonlijk aan te nemen. Ik ben er namelijk trots op dat maar liefst 80% van uw achterban mij heeft verkozen als winnaar van de Gouden Dijsselbloem. Dat zijn verkiezingsuitslagen die je maar zelden ziet in Nederland en voorbehouden zijn aan landen met een, op zijn zachtst gezegd, andere opvatting over eerlijke en anonieme verkiezingen.

In de spreektijd die ik heel netjes van u gekregen heb, leg ik u graag uit waarom ik trots ben op mijn uitverkiezing. Want natuurlijk probeert u mij met deze prijs voor joker te zetten – en dat mag! – maar ik gebruik dit moment graag om daar inhoudelijk wat op terug te zeggen.

In het juryrapport verwijt u mij ten eerste dat ik niet consequent ben als ik op het ene moment zeg dat u niet in Den Haag moet komen demonstreren als u voor de klas moet staan – en u op het andere moment verwijt dat u niet aanwezig bent bij een Kamerdebat. Hier slaat de jury de plank wel zeer aantoonbaar mis.

Die demonstratie waar ik het over had vond op maandag 23 mei overdag plaats en inderdaad: overdag en doordeweeks hoort u voor de klas te staan. Net zoals u wat mij betreft afgelopen maandag gewoon voor de klas had moeten staan in plaats van met een paar honderden leraren te besluiten uw kerstvakantie met één dag te verlengen.

Maar dat debat waar u in het juryrapport aan refereert was s’ avonds en begon om kwart voor zeven. Daar had u dus makkelijk bij kunnen zijn, zonder dat het ten koste ging van de lestijd. Maar in de avond, in uw eigen vrije tijd, was u in geen velden of wegen te bekennen.

Over die demonstratie van 23 mei wil ik graag nog iets kwijt. Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat leraren ook – náást en ná de ouders haast ik me erbij te zeggen – in zekere mate een taak hebben om het moreel kompas van jongeren te ijken. Dan valt toch niet uit te leggen dat u bij die demonstratie een stapel oude schoenen klaar heeft gelegd om naar foto’s van politici te gooien? En het werd nog bonter toen een jonge lerares, terwijl ik sprak, met een schoen op mijn fotoportret stond te rammen! Niet alleen de uitkomsten van uw verkiezingen rieken naar bepaalde praktijken in bepaalde landen, ook uw demonstratiepraktijken lijken daar op …

Ik vraag u dan ook oprecht: vindt u dat normaal voor mensen die onze kinderen opvoeden? Ik vind dit in ieder geval een blamage voor uw professie. Natuurlijk: er is vrijheid van demonstratie en er is vrijheid van meningsuiting. Ik was goed bevriend met Theo van Gogh. Maar ik was het zeer eens met zijn vader die zei: ‘dat er vrijheid van meningsuiting is, betekent nog niet dat je alles vervolgens ook maar moet zeggen’. Zou u daar nog eens over willen nadenken als u nog eens acties organiseert? U mag demonstreren zoals u dat wilt. Maar vindt u werkelijk dat dat, als onderwijsgévende, zó moet?

U verwijt mij in het juryrapport dat ik “zonder enige fatsoenlijke onderbouwing” roep dat “een groot deel van de leraren incompetent is, te veel zeurt en aangepakt moet worden”. Hoezo zonder onderbouwing? Ik voerde regelmatig feiten op en blijf dat ook doen. Deze Onderwijsinspectie stelt in haar onderwijsverslag 2009/2010 op pagina 15 vast, en ik citeer: “Uit lesobservaties van de Inspectie blijkt echter dat één op de tien leraren in het voortgezet onderwijs geen goede instructie geeft en dat één op de vijf leraren de tijd in de les niet efficiënt gebruikt. De helft van de leraren kan het onderwijs niet afstemmen op verschillen tussen leerlingen.” Hoezo geen onderbouwing? Uitlatingen van uw voorlieden wijzen erop dat alles in het onderwijs wel goed komt als we de leraar nou maar gewoon met rust laten in z’n klas. Enige onderbouwing voor de stelling dat de door de inspectie vastgestelde feiten daardoor zullen verbeteren, geeft u echter niet.

Waar ík namens de VVD-fractie al tijden voor pleit is een betere kennisoverdracht en professionele intervisie om het lerend vermogen van het onderwijsveld zelf op te krikken. Maar helaas zijn dat voor u scheldwoorden. En nogmaals, dat begrijp ik oprecht niet. Want in mijn uitgebreide contacten met scholen en leraren – een derde kritiekpunt in het juryrapport dat ik verre van mij werp is als zou ik geen contacten met de onderwijswereld onderhouden– komt juist naar voren dat veel leraren en menig schoolbestuurder mijn inzet deelt. Geeft u ook hén eens een stem, zou ik zeggen.

Dames en heren van het LIA, ik vind dat u in het stenen onderwijstijdperk leeft en onvoldoende oog heeft voor het falen van delen (!) van uw beroepsgroep.

En als u míj met deze prijs belachelijk wil maken, beschouw ík dat op mijn beurt dus als een compliment en zal ik deze prijs met trots boven mijn schouw hangen als feitelijke ondersteuning van mijn standpunt en dat van de VVD-fractie.

Hartelijk dank dus!

Lees meer

VVD wil debat over effectiviteit onderwijsgeld

Vandaag publiceerde het Sociaal-Cultureel Planbureau het rapport “Waar voor ons belastinggeld?”, een onderzoek naar de effectiviteit van de uitgaven van de overheid. Het Sociaal-Cultureel Planbureau concludeert onder andere dat het extra geld dat de afgelopen jaren naar onderwijs is gegaan nauwelijks heeft geleid tot betere prestaties.

VVD-onderwijswoordvoerder Ton Elias: “De bevindingen van het Sociaal-Cultureel Planbureau zijn dermate interessant en fundamenteel, dat ze aanleidingen moeten geven tot een serieus en principieel debat over de effectiviteit van de inzet van onderwijsgeld. Dat debat zal de VVD voeren en desgewenst in gang zetten. We zien te vaak dat meer geld niet leidt tot betere prestaties. Het zou goed zijn wanneer dat besef ook bij andere politieke partijen zou doordringen.”

Lees meer