Spreektekst Ton Elias onderwijsbegroting 2012, d.d. 30-11-2011
NB Alleen het gesproken woord geldt.
Mevrouw de voorzitter! Ook op het terrein van het onderwijs is dit kabinet voortvarend van start gegaan. Er zijn vijf zeer concrete actieplannen naar het parlement gestuurd – over lerarenbeleid, primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger & wetenschappelijk onderwijs. Alle vijf, ik zeg dat met enige nadruk, zijn ze met grotere parlementaire steun aanvaard dan op grond van oppositionele ketelmuziek op het eerste gezicht zou kunnen worden gedacht.
Het is daarmee voor het eerst in veertig jaar dat presteren over de hele linie zo pregnant op de onderwijsagenda is gezet. Dat is inhoudelijk een buitengewoon goede zaak; ik wil dat met grote politieke nadruk vaststellen. En ook wil ik vaststellen dat er op dat beleid een heel duidelijk VVD-stempel drukt: meer presteren, een tandje erbij in het hele onderwijs, minder klagen en zeuren, het onderwijs is niet voornamelijk ‘leuk’, maar er moet ook (door leerlingen én leraren) stevig gewerkt worden, ouders moeten meer hun pedagogische verantwoordelijkheden nemen.
De houtskooltekening van het onderwijsbeleid van dit kabinet hangt dus aan de wand en die schets bevalt goed.
Maar, mevrouw de voorzitter, papier in onderwijsland is geduldig en nu komt het op twee dingen aan. Ten eerste dat de bewindslieden op het Onderwijsdepartement er ook werkelijk aan blijven trekken dat gebeurt wat is afgesproken. En ten tweede, nog belangrijker: dat ook de onderwijswereld snapt dat het menens is met de afspraken over beter presteren. De VVD-fractie zal op dit vlak het voortouw blijven nemen.
Het is van groot belang dat de nu vastgelegde prestatieafspraken ook worden nagekomen. Mevrouw Van Bijsterveldt was staatssecretaris in het kabinet-Balkenende, maar is nu Miníster in het kabinet-Rutte. Ik zeg haar: noblesse oblige, adeldom verplicht. Zij moet er alert op zijn én blijven dat het onderwijs niet voor de vorm een beetje meeveert en gewoon doet waar het zelf zin in heeft. Cultuurverandering is uiteraard een zaak van lange adem, maar het begin moet er wel zijn en ook breder gedragen worden. De Minister moet daar wat ons betreft af en toe nog meer aan trekken; op een paar punten heeft zij onvoldoende willen bewegen in de richting die de VVD-fractie voor noodzakelijk houdt.
Waarom zijn we daar zo scherp op? Mijn fractie schrikt van een cultuur in de onderwijswereld, waarin brede ondersteuning voor de gedachte bestaat dat de werkgelegenheid van de falende docent belangrijker is dan de vraag of onze kinderen het beste krijgen dat in huis is.
De cultuur om falende docenten als gegeven te beschouwen, die cultuur moet er echt de komende jaren uit in het onderwijs. Ik trek me overigens wel degelijk de kritiek aan als zou in het VVD-verhaal totnutoe de waardering voor het belangrijke werk van de gewone onderwijzer(es) voor de klas te weinig hebben doorgeklonken. Ik wil daarom vanaf deze plaats nogmaals benadrukken dat het een mooi vak is, dat veelal met liefde en enorme inzet wordt uitgeoefend. Maar ik blijf er tevens bij dat de cultuur van toedekken van fouten door onderwijsbobo’s en meteen op de kast springen bij kritiek, moet en zal veranderen – en dat ik namens mijn fractie ook van deze bewindslieden zal blijven verlangen dat zij daar al het mogelijke toe zullen bijdragen – ik stel het op prijs wanneer de bewindslieden zich op dit punt expliciet uitspreken.
Op veel scholen, mevrouw de voorzitter, bestaat de indruk dat dit kabinet een tijdelijk ongeluk is – en dat het onderwijs van deze plaag snel verlost zal zijn doordat het ook snel weer zal vallen. Nu we ruim een lastig regeringsjaar verder zijn, is het ook voor de onderwijswereld verstandig aan te nemen dat het kabinet stabieler te paard zit dan de verzamelde grachtengordelcolumnisten iedereen willen doen geloven. Maar áls het vallen zou, en áls er al een kabinet van andere signatuur zou komen, dan nóg zal het onderwijs aan de gedachte moeten wennen dat er geen schip met geld het onderwijs zal worden binnengevaren – eenvoudigweg omdat dat schip er niet ís. Want ook al zet je een SP-minister en een PvdA-staatssecretaris op de bewindsliedenétage van dat departement, ze zullen er geen geheime kluis met een paar miljard achtergehouden euro’s aantreffen. Mijn zorg nu met betrekking tot het huidige onderwijsbeleid is, dat de onderwijswereld denkt: ‘het zal wel, wat ze in Den Haag bedenken, maar wij gaan gewoon door zoals we het gewend zijn’. En dat is simpelweg niet goed genoeg, de statistieken en internationale vergelijkingen bewijzen dat.
‘Den Haag’ moet uiteraard geen achterlijke en overdreven wetten en regels maken en de VVD zal zich bij iedere gelegenheid opnieuw inzetten om die te slopen of te voorkómen. Maar áls wij hier bij meerderheid democratisch iets vaststellen, dan moet het ook worden uitgevoerd.
In dat verband vraag ik me vandaag namens mijn fractie ook hardop af of we in de wijze waarop we met het rapport-Dijsselbloem politiek omgaan, niet zijn doorgeslagen. Akkoord, minder regels en de scholen meer vrijheid en autonomie gunnen, prima. Maar de mantra dat het onderwijs over het hoe gaat en wij hier in Den Haag alleen over het wat, mag niet door de onderwijswereld worden misbruikt om lak te hebben aan het onderwijsbeleid, zodra dat de betrokkenen politiek of inhoudelijk niet zint. En het lijkt er sterk op dat dit is wat er de komende twee jaar dreigt te gebeuren. We hebben het steeds over het hoe en het wat bij Dijsselbloem. Maar ik wil daaraan VOORAF laten gaan het ‘of’.
Namelijk OF het onderwijs wel daadwerkelijk uitvoert wat HIER in dit parlement besloten wordt. Hard geformuleerd: als wij hier in Den Haag, domme of zelfs idiote dingen bedenken volgens de onderwijswereld, maar er is een democratische meerderheid die dat hier vaststelt, dan hebben die scholen dat uit te voeren, punt uit. We moeten dat niet doen, foute, rare beslissingen nemen, maar als we vanuit onze verantwoordelijkheid ooit accepteren dat scholen zich niets aantrekken van wat wij hier wettelijk voorschrijven, dan horen die scholen en besturen een ernstig probleem te hebben. De pedagogische provincie is geen bananenrepubliek en bepaalt niet op eigen houtje de spelregels.
Van de bewindslieden wil graag weten of ze de zorgen van de VVD-fractie hieromtrent delen. Graag wil ik ook hun erkenning dat ze hierop alert zullen zijn, ons als Kamer zullen informeren en veel sneller de Inspectie van het onderwijs zullen inschakelen om snel inzicht te krijgen in de vraag of het onderwijs wel doet, wat wij met de actieplannen beogen. Ik sluit niet uit dat dat betekent dat die Inspectie financieel meer ruimte behoeft en meer mensen nodig zal hebben. Ook specifiek op dit punt graag de reactie van de minister; ook sluit ik een amendement op dit punt niet uit.
2. Mijn tweede punt van vandaag gaat over het Islamitisch onderwijs. Ernstige kwalitatieve problemen in het Islamitisch onderwijs noopten in Amsterdam dit voorjaar tot stopzetting van de bekostiging. Dezelfde bestuurders zijn nu bezig een nieuwe school op te richten en iedereen ziet op een kilometer afstand aankomen dat de oprichting daarvan onder de paraplu van de onderwijsvrijheid uit 1917, tot een nieuw drama zal leiden. Dit is nu typisch een voorbeeld van een rare bokkensprong in het onderwijs, die eigenlijk iedereen onjuist vindt, maar die toch blijft voortbestaan omdat het heilige huisje van de vrijheid van onderwijs in het geding zou zijn. Terwijl dat eigenlijk helemaal het geval niet is. Naar mijn mening dienen alle fracties in ons huis, paradoxaal genoeg juist ook de christelijke of christelijk geïnspireerde, zich te realiseren dat op langere termijn de vrijheid van onderwijs alleen houdbaar zal blijken te zijn, wanneer we bereid zijn reële misstanden die zich in en rond het onderwijs voordoen aan te pakken en een omweg om de beladen onderwijsvrijheid heen te vinden.
Ik wil dan ook vandaag een oproep aan alle partijen in dit huis doen om een misstand zoals op dat islamitisch college te kunnen tegengaan (ik denk er sterk over om daar een Kameruitspraak over te vragen, wanneer die op brede instemming zou kunnen rekenen).
Over de vrijheid van onderwijs conform artikel 23 van de Grondwet heeft de VVD in het Regeerakkoord de afspraak gemaakt dat daaraan niet zal worden getornd. De VVD houdt zich aan afspraken (‘wij zijn goed voor onze handtekening’) en zal niet tijdens de kabinetsrit “terugonderhandelen”, zoals de grote klacht van CDA-ers uit het vorige kabinet over de hinderlijke vaste gewoonte van socialisten luidde.
Dat neemt niet weg dat er tal van nieuwe onderwerpen langskomen in een veranderd onderwijsland, die schreeuwen om een oplossing, waar evenwel de grondwetgever uit 1917 in de verste verten niet aan had kúnnen denken.
Ook christelijke partijen, interessant genoeg de SGP voorop, zien in dat zij uit welbegrepen eigenbelang moeten willen meebewegen om die oplossingen te bewerkstelligen. Want juist wie (tegen de onmiskenbare deconfessionaliserende langetermijnbeweging in) het in de hele wereld zo unieke fundament onder de vrijheid van onderwijs bestendig wil behouden, doet er verstandig aan het onmogelijk te maken dat door bijvoorbeeld Islamitische bestuurders een onheus beroep op de onderwijsvrijheid gedaan wordt. De VVD heeft de afgelopen jaren, kijk bijvoorbeeld naar de wetgeving rond de samenwerkingsschool, buitengewoon veel inlevingsvermogen opgebracht voor de voorstanders van de vrijheid van onderwijs – en het zou van respect en fatsoen getuigen als omgekeerd hetzelfde zou geschieden rondom mijn oproep om misbruik van die vrijheid te willen aanpakken. Betrokkenen in de onderwijswereld horen zich niet te verschansen achter de letter van de Grondwet inzake de onderwijsvrijheid, terwijl hun strevingen in de geest noch de bedoeling van diezelfde wet zijn.
Onduidelijk is nog wat de beste route is om dit punt in wetgevende zin op te pikken. Wellicht is dat om een initiatief-wet (medio 2009) van oud CDA-kamerlid Jan-Jacob van Dijk nieuw leven in te blazen en een daarbij eerder gediend VVD-amendement licht te wijzigen. Misschien echter is amendering van de wet inzake ‘Goed onderwijsbestuur’ een meer praktische route; wellicht ook kan het vorige week aangekondigde initiatief van Celik/PvdA ook de juiste route zijn. De VVD-fractie zal zich hierop de komende maanden breder oriënteren en laten adviseren. Van belang voor dit moment lijkt mij dat de hele Kamer zich hierover uitspreekt in de zin zoals ik heb aangegeven – en het helpt ontegenzeglijk wanneer deze minister dat ook doet – waartoe ik haar bij dezen van harte uitnodig!
3. Mijn derde en laatste hoofdpunt bij deze begroting, ik beperk me bewust tot drie echte hoofdpunten, betreft de financiële nonchalance in ons onderwijs.
De VVD-fractie maakt zich daarover grote zorgen. Eén van de grote opgaven voor het komende decennium is ervoor te zorgen dat de mentaliteitsverandering niet alleen op betere leerprestaties gericht is maar ook op een zakelijker klimaat over de hele linie in het onderwijs. Er zit een merkwaardig soort geloof in het hoofd van zeer velen die in het onderwijs werken, dat deze sector andere mores vergt dan waar elders in de samenleving ook. “Het onderwijs is geen bedríjf, hoor!”, luidt het dan. En dat is het ook niet. Maar dat neemt beslist NIET weg dat ook in het onderwijs, en ja, hier spreekt inderdáád een oud-ondernemer met een eigen bedrijf, een lagere inkomende factuur het snelst en het makkelijkst leidt, tot méér onderwijseuro’s. Er stroomt verdraaid veel geld door ons onderwijs heen, dat deugdelijker en zakelijker beheerd moet worden. Ik geef twee voorbeelden.
Onlangs bleek mij dat voor het afscheid van een MBO-bestuurder [ROC Aventus] een kleine 25.000 euro was uitgegeven; er werd nog even gesjacherd met de cijfers om mij om de tuin te leiden, maar na Kamervragen van mijn kant op grond van informatie van een vasthoudende klokkenluider die mij op het spoor hield, kwam de waarheid toch aan het licht: ook deze Minister ergerde zich aan 25.000 euro voor één afscheid. Tweede voorbeeld: in 2009 zijn er in het primair onderwijs 3.200 onderwijzers teveel aangenomen (op de 135.000 die er in die sector werken). Dat kon omdat de scholen een zogeheten lumpsumfinanciering hebben gekregen: een grote zak met geld en daar zie je het maar van te doen. Nogal wiedes dat er geklaagd wordt dat er geen geld voor schoonmaak en onderhoud meer was, als je teveel mensen aanneemt; een bedrijf kun je zo in ieder geval niet leiden.
Dit deugt natuurlijk niet, allebei niet, maar het probleem zit helaas nog een slag dieper. Niet alleen dat er weleens wat mis gaat in financiële of bedrijfsmatige zin is hetgeen de VVD-fractie (naar de onderwijswereld kijkend) verontrust, maar NÓG meer de volstrekte nonchalance waarmee financiële ontsporingen gelaten worden vastgesteld. En altijd maar weer in de zekerheid dat op de achtergrond vadertje Staat wel weer klaarstaat om, als het misloopt, problemen op te lossen. Men is, iets huiselijker uitgedrukt, onvoldoende gewend de eigen broek op te houden en een beetje zakelijk te denken.
Ik wil van de minister een specifiek actieplan (dat mag op 1 A-4tje hoor, als het maar gebeurt!), waarin wordt vastgelegd dat financiële beslissers in onderwijsland aan concrete op te stellen minimum-eisen op zakelijk gebied moeten voldoen; ik ga er daarbij vanuit dat de minister concrete afspraken maakt met de werkgevers in het onderwijs, dat die eisen omhoog moeten en dat werknemers in onderwijsland met een financiële verantwoordelijkheid daaraan moeten voldoen. Een en ander moet ook in het beroepsregister komen; en geen andere baan in het onderwijs voor wie niet aan de eisen voldoet. Daarbij moet ook het begrip ‘demotie’ niet worden ontweken: iemand die het prima deed voor de klas, tien jaar terug directeur werd, maar voor wie het besturen en al die financiële rimram het tóch eígenlijk niet is, gewoon weer fijn voor de klas gaan staan, misschien wat minder verdienen – en iemand anders die het wél kan de financiën en de organisatie laten doen. We moeten af van het taboe, dat je niet op gemaakte keuzen zou kunnen terugkomen, als niemand er gelukkig van wordt – en bovendien onderwijseuro’s niet maximaal effectief worden ingezet.
Ik zie graag dat de bewindslieden van OCW dit signaal aan het Onderwijs mét ons afgeven. En daar hoort ook bij, ik zeg het met nadruk, dat een werkloos geworden financieel sterke onderwijsdirecteur van een basisschool uit Limburg het volkomen normaal moet gaan vinden om voor z’n baan te verhuizen naar Brabant of Utrecht. Dat vergt veel meer een méntaliteitsomslag bij het individu dat het betreft dan weer een of andere arbeidsmóbiliteit-beleidsnota van het kabinet …
Ik heb nog twee punten:
– In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet streeft naar meer gym op school in het basisonderwijs, beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs – mijn collega De Liefde heeft hier eerder aandacht voor gevraagd. Klopt het dat de Kamer inderdaad, zoals minister Schippers eergisteren heeft gemeld, vóór 31 maart aanstaande van de minister van Onderwijs een brief zal ontvangen, waarin zij aangeeft hoe deze afspraak uit het regeerakkoord wordt uitgevoerd?
-Vorig jaar heeft mijn fractie een D66-amendement voor de Digitale Topschool niet gesteund, omdat wij ons daarover toen nog geen afgewogen oordeel hadden kunnen verwerven. Ik heb me er inmiddels in verdiept – en het is een hartstikke leuk en ook wérkend particulier initiatief (van de Stichting Cognitief Talent), leergierige leerlingen bovenbouw basisschool kunnen extra opdrachten maken die online worden aangeboden om hen extra uit te dagen hun talenten te ontplooien; met een subsidie van 60.000 euro kunnen ze het intiatief in de lucht houden, vraag de minister vriendelijk dit alsnog regelen, anders moet ik er later alsnog een amendement over indienen;
Mevrouw de voorzitter, ik sluit af.
Ik sprak net nog (bij het normaal gaan vinden om voor je onderwijsbaan te verhuizen of in de trein te stappen) over een mentaliteitsomslag. Het is nu vooral aan de onderwijswereld zelf om in de breedte de cultuur- en mentaliteitsomslag naar beter presteren, een tandje erbij in het onderwijs daadwerkelijk te maken. Waar nodig zal de VVD-fractie in de Tweede Kamer dat proces van harte af en toe een duwtje geven. Ze rekent daarbij op de actieve inzet en steun van de ons doorgaans zo welgezinde bewindslieden achter de regeringstafel.