Taboes zijn er om geslecht te worden, vind ik. Dat gold zeker voor het hardnekkigste taboe in ons onderwijs: dat er teveel slechte en ongemotiveerde leraren in rondlopen en dat we daardoor onvoldoende waar voor ons overheidsgeld krijgen. En hoe vaak en hoe hard ik ook zei dat een meerderheid van de leraren het prima deed, het enige dat men in onderwijsland (althans: de –vakbonds-vertegenwoordigers van dat land) hoorde, was mijn kritiek op leraren die hun werk verzaakten.
En die niet of amper in formele gesprekken beoordeeld werden, als gevolg van vriendjespolitiek en vooral een algehele non-interventiecultuur op school. Ik schreef er vaak over in onderwijsbladen. Zoals deze column van juli 2010 in LRPLN.
In de gang van scholen die ik bezocht zeiden leraren fluisterend tegen me dat ik vooral door moest gaan, maar de bobo’s in onderwijsland gaven me er ongenadig van langs, terwijl de pers doorgaans kritiekloos achter hen aanliep. Twee keer heb ik toen vrij helder iets teruggezegd: bij de uitreiking van een prijs om mij voor joker te zetten en bij een initiatief voor een soort toogdag dat de ChristenUnie ondernam. Bij die prijs was mijn vrouw mee (‘stand by your man’) en we werden sissend onthaald. Ik weet nog dat ze zei: ‘moeten déze types onze kinderen opvoeden?!’