Ton Elias's Posts

Spreektekst Ton Elias AO Veiligheid in en rond het onderwijs d.d. 26-05-2011

Als het om veiligheid gaat wil ik allereerst het gebruik van drugs op en rond de school aan de orde stellen. De Minister besteedt hier naar mijn mening te weinig aandacht aan.

Het aanpakken van drugsgebruik moet ook in het onderwijs een prioriteit voor de komende jaren zijn, gelet op de grote aantallen leerlingen die aangeven dat er in en rond hun school onder schooltijd gebruikt wordt. Op havo/vwo gebruikt 24% van de leerlingen drugs in en rond school, op het vmbo 21% en op het MBO 26%. (tabel p. 57 onderzoek inspectie Veiligheid op School dec. 2010) Volgens de brochure ‘Ontwikkeling van sociale veiligheid in en rond scholen 2006-2010’ van het ITS (verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, 2011) daalt het drugsgebruik door leerlingen volgens hun medescholieren van 68% in 2006 naar 38% in 2010. (pag.30). Vier op de tien leerlingen is echter nog steeds belachelijk!

En de cijfers zijn niet eenduidig: De Hond komt in opdracht van De Telegraaf (26 november 2010) tot verontrustende cijfers over drugsgebruik op scholen op: 1 op de 5 kinderen op reguliere scholen en de helft van de kinderen in het speciaal onderwijs. De Minister hanteert cijfer 38% (voortgangsbrief sociale veiligheid).

MdV: de cijfers zijn niet eenduidig, maar hoe dan ook alarmerend. Uit het genoemde onderzoek van de Hond (steekproef: 2000 mensen), bleek dan ook dat 92% van de ouders vindt dat gebruik of handel van drugs op of rond de school aan ouders moet worden gemeld, terwijl 75% van de ouders vindt dat scholen en docenten actief moeten controleren op het gebruik van drugs.

Ik vind dat we meer met die signalen moeten doen dan nu gebeurt en ik ben blij dat CDA-collega Çörüz dat met me eens is (begrotingsbehandeling Justitie).

Ik wil de minister van Onderwijs vragen of ze bereid is (samen met haar collega van Veiligheid & Justitie) te bevorderen dat speekseltesten bij scholen kunnen worden afgenomen wanneer de schoolleiding deze wenst, nadat die schoolleiding een verzoek daartoe van de medezeggenschapsraad en/of de ouders ontvangen heeft aan de hand van concrete signalen. Bij die signalering zou ook het Meldpunt Misdaad Anoniem kunnen worden betrokken met bijv. een speciale drugsmeldlijn; ik heb deze week contact met hen gehad en ze zijn positief. Uiteraard kan dit ook andersom; dat de schooldirectie dit actief aankaart bij de ouders en de medezeggenschapsraad.

Wanneer alle scholen regels opstellen over de consequenties van niet alleen bezit, maar ook gebruik van drugs, kan een speekseltest effect hebben, want met de regels in de hand kan een leerling dan geschorst worden of andere sancties aan de broek krijgen.

Op verzoek van ouders/MR kan bijvoorbeeld ook steeksproefgewijs een speekseltest worden afgenomen bij de toegang tot schoolfeesten of sportevenementen e.d.

Dan nog een punt: uit de voortgangsbrief sociale veiligheid blijkt dat 3% van de leerlingen drugs mee naar school neemt, maar dat 38% van de leerlingen (of meer; zie hetgeen ik hierboven over de cijferbrij meldde) drugs gebruikt op en rond de school. Dit KAN niet anders betekenen dan dat hetzij medescholieren drugs verhandelen op school hetzij professionals rondom de school hun waar slijten. En dat betekent dat de handel rondom scholen veel harder moet worden aangepakt.

Scholen moeten meer in overleg treden met de politie. Maar al te vaak weet men heus wel wanneer het brommertje met de handelaar langsrijdt. Politie moet vaker op het schoolplein staan en ook fouilleren bij concrete verdenking. Scholen, en dat is m’n algemene punt dat ik met grote nadruk wil maken en waarvan ik werkelijk hoop dat de minister (en trouwens ook de rest van de Tweede Kamer) dat de minister van Onderwijs het ook met me eens is, moeten minder bang zijn voor hun reputatie en zich realiseren dat drugsgebruik overal plaatsvindt en dus ook overal bestreden moet worden.

Scholen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het voeren van anti-pestbeleid. Extreme vormen van pesten (bijvoorbeeld cyberstalking en haatzaaiende en racistische uitlatingen) zijn strafbaar en moeten worden gemeld bij het OM. Uit het casusonderzoek van de Inspectie blijkt dat leerlingen die zich onveilig voelen als eerste aangeven dat zij veel gepest worden en dat dit in hun beleving niet of onvoldoende wordt aangepakt. Aanpak van pesten is een prioriteit om de veiligheid op en rond school te vergroten. De Minister heeft de aanpak van digipesten (hacken, schelden, met opzet virussen versturen, foto’s van anderen op internet plaatsen, roddelen en grove bedreigingen versturen via het internet) tot prioriteit gemaakt. Uit de ITS-brochure blijkt echter dat in het voortgezet onderwijs minder afspraken tussen school en leerlingen wordt gemaakt voor veilig gebruik van internet en e-mail. Het percentage daalde van 67% in 2006 naar 55% in 2010.

Uit de ITS-Brochure (p. 26) blijkt dat er een forse toename is van religieus extremisme in het voortgezet onderwijs: 3% in 2008 tegen in 2011 maar liefst 13% meldingen van religieus extremisme. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. De VVD wil allereerst weten van welk religieus extremisme sprake is, want dit wordt nergens in de stukken omschreven. Dat kan natuurlijk niet. Als we omwille van politieke correctheid het beestje niet bij de (vermoedelijke) naam noemen, kunnen we het kwaad ook niet gericht bestrijden. Dus eerst: waar hebben we het hier over en voorts: wat kan en moet tegen deze stijging gedaan worden.

Lees meer

Speech Ton Elias tijdens de lerarenstaking georganiseerd door Leraren in Aktie op maandag 23 mei te ‘s-Gravenhage

“De belangrijkste mensen in een school ná de leerlingen, zijn de leraren. Het kloppend hart van het onderwijs. De docent levert een fundamentele bijdrage aan de ontwikkeling ván die leerling. Alle internationale onderzoeken wijzen uit dat de belangrijkste succesfactor in het onderwijs de man of vrouw voor de klas is. Er gaat gelukkig heel veel goed dankzij hen – en dat ziet de VVD natuurlijk ook. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht om ook hardop problemen met leraren te benoemen. Sterker nog, we zouden als politici geen knip voor onze neus waard zijn als we dat NIET deden. Als vrienden van het onderwijs mogen we elkaar best de waarheid zeggen.

En die waarheid is op dit moment dat de examencijfers van kérnvakken als Nederlands, Engels en Wiskunde dalen. Volgens de Inspectie van Onderwijs kan dat te maken hebben met de kwaliteit van de leraren. Dat baart de VVD ernstig zorgen – en het is niet voor niets dat we hameren op de kwaliteit van het leraarschap. Uit lesobservaties van de Inspectie blijkt dat een op de tien leraren in het voortgezet onderwijs geen goede instructie geeft en dat een op de vijf leraren de tijd in de les niet efficiënt gebruikt. De helft van de leraren kan het onderwijs niet afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Beste mensen, dit moeten we samen WILLEN tegengaan.

Daarom zal ik blijven hameren op een cultuurverandering. Meer salaris voor wie beter presteert. Functioneringsgesprekken en bijscholing voor wie dat nodig heeft. En consequenties tot aan ontslag toe voor wie zich niet verbeteren. En een beroepsregister voor leraren.

Dit alles om de kwaliteit in het onderwijs te verbeteren, want het is niet waar dat je onderwijs alleen maar kunt verbeteren door weer een extra zak met geld neer te zetten. Er moet één hoofddoel zijn: goed lesgeven aan onze kinderen! U bewijst hen geen door dienst vandaag niet voor de klas te staan.

Het kabinet deze week komt met tal van maatregelen om het onderwijs te verbeteren. Actieplannen voor betere leraren, voor een beter primair onderwijs en voor verbeteringen in het voortgezet onderwijs. Het minste dat ik van u kan vragen is of u ze wilt lezen om vast te stellen dat we het onderwijs de komende jaren werkelijk willen verbeteren.”

Lees meer

Spreektekst Ton Elias plenair debat competentiegerichte kwalificatiestructuur MBO d.d. 27-04-2011

Voorzitter. De VVD-fractie is tot op heden kritisch maar positief geweest over dit wetsvoorstel. Ik zal dan ook geen spreektijd van Cubaanse proporties nodig hebben, zoals de heer Beertema van plan lijkt te zijn.

De VVD-fractie is positief omdat er een lange weg met experimenten, vrijheid tot invoering en ruimte tot aanpassing aan vooraf is gegaan. Alles afwegende zijn wij inhoudelijk positief omdat de beroepspraktijk het uitgangspunt wordt bij het vaststellen van de diploma-eisen. Wel zijn wij enigszins terughoudend, omdat het een wijziging betekent voor alle scholen, terwijl we met de commissie-Dijsselbloem nu juist rust, ruimte en draagvlak aan het onderwijs hadden beloofd.

Ronduit kritisch zijn we op de naam en ik zal dat bij de verschillende onderwijsdebatten in de toekomst herhalen. Laten we er nu vooral voor zorgen dat we in begrijpelijk Nederlands voor onze leerlingen zaken benoemen in het onderwijs. De heer Dibi heeft daar ook wat over gezegd. Waarom maken we het zo ingewikkeld met termen als competentiegerichte kwalificatiestructuur? Waarom noemen we het niet een stelsel van vakdiploma’s? Waarom jagen we leerlingen ongeveer weg met termen die worden verzonnen op het departement van Onderwijs? Dat moeten we niet doen.

De VVD-fractie wil niet dat het invoeren van de competentiegerichte kwalificatiestructuur — maar ik heb dus een voorkeur voor de term vakdiplomastelsel — louter een losstaande stelselwijziging is. De verhouding tot het Actieplan mbo Focus op Vakmanschap 2011-2015 moet helder zijn. We willen niet dat scholen overrompeld worden door eerst vierjarige kwalificatiedossiers te moeten vaststellen en door vervolgens op stel en sprong kwalificatiedossiers voor driejarige opleidingen te moeten vaststellen. Kan de minister de garantie geven dat deze verhouding duidelijk is, zodat scholen kunnen anticiperen op de genoemde wijzigingen?

Dan wil ik nog even ingaan op dat grote boek waarmee mevrouw Smits kwam aanzeulen. Zoals bekend, houd ik ervan de wet erbij te halen; ik deed dat in een eerdere interruptie ook al. Een van de taken van een volkvertegenwoordiger is namelijk: wetgeving maken en opletten of dat goed gebeurt. Wellicht ter vermijding van een amendement, wil ik de minister het volgende vragen. Zij heeft krachtens de wet, artikel 7.2.4 en nog iets doorlopend in lid 2, het recht om op voorstel van de kenniscentra beroepsonderwijs bij ministeriële regeling de kwalificatiedossiers vast te stellen, alsook een grote hoeveelheid criteria voor elk kwalificatiedossier. Ik kan mij voorstellen dat aan die criteria wordt toegevoegd dat het niet zo’n achterlijk dik boek wordt, om het maar even in gewoon Nederlands te zeggen. Daarvoor moet een formulering gevonden worden waarin ook juristen zich kunnen vinden. Het is echter van belang dat het niet uit de hand loopt en niet al te dik en ingewikkeld wordt. Dat zou daar opgenomen kunnen worden. Het zou ook kunnen krachtens artikel 4 onder 7.2.4 waar staat dat bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere voorschriften kunnen worden gegeven voor de inhoud van het kwalificatiedossier. Het zou dus ook in die AMvB opgenomen kunnen worden. Het kan me niet zoveel schelen waar het gebeurt, als dat dikke boek maar vermeden wordt, want dat lijkt me echt heel erg overdreven. Is de minister dat met mij eens en wil zij dat regelen? Als dat het geval is, hoef ik geen amendement in te dienen.

De geldigheidsduur van zo’n kwalificatiedossier zal ook worden vastgelegd in een AMvB. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt de suggestie gewekt dat de geldigheidsduur zal worden vastgesteld voor een periode van zes jaar. In de nota naar aanleiding van het verslag van 14 februari zegt de minister dat zij in het Actieplan mbo 2011-2015 op deze periode terugkomt. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over de geldigheidsduur van zo’n kwalificatiedossier, dit in het verlengde van mijn opmerking van zojuist dat scholen moeten kunnen anticiperen op wijzigingen?

Graag herhaal ik mijn oproep om aandacht voor de kernvakken in het beroepsonderwijs. Vanuit de praktijk signaleer ik te vaak het misverstand dat, omdat het om een beroepsopleiding gaat, de kernvakken en de algemene vorming minder belangrijk zouden zijn. Die discussie is al een aantal keren gevoerd. Dat is nog steeds onjuist. Taal en rekenen zijn en blijven belangrijk, ook als je voor een specifiek beroep wordt opgeleid. Zonder taal en rekenen heb je veel ellende, ook in beroep en bedrijf. Ik heb vorige week echter ook gezegd dat wij hierin niet moeten doorslaan. We moeten in zekere mate rekening houden met de beroepsgerichtheid. Ik vraag de minister om haar mening hierover. Graag hoor ik van de minister hoe zij de kernvakken zal betrekken in de eerder genoemde AMvB, waarin die nadere voorschriften omtrent de inhoud van het kwalificatiedossier zullen worden gegeven.

De VVD is verheugd over het idee omtrent de domeinen. Niet alleen vergemakkelijkt dit de administratie op scholen en zorgt het aldus voor minder bureaucratie, het geeft studenten de ruimte om net iets later te kiezen voor een specifieke opleiding.

De VVD vindt het goed dat dit wetsvoorstel scholieren de kans geeft om zich in te schrijven voor een domein in plaats van een kwalificatie. Ze hoeven minder vroeg te kiezen. Ongeveer 20% van de scholieren weet bij het begin van het eerste jaar nog niet wat ze gaan studeren en 19% van alle scholieren stapt tussentijds over. Het klopt dat daardoor ook de bureaucratie voor de onderwijsinstellingen vermindert. Door een breed traject in het eerste jaar te volgen, hoeft een scholier niet direct te kiezen, hetgeen tevens enigszins helpt tegen voortijdig schoolverlaten.

Beginnende studenten wordt met de opleidingsdomeinen een basis geboden om door te stromen en te kiezen voor een kwalificatie. Het belangrijkste gevolg lijkt dat door deze structuur meer mensen gaan kiezen voor techniek. Dat is toe te juichen, want we hebben vakmensen nodig in de technische sectoren.

In het wetsvoorstel, dat dateert uit 2009, worden de kosten geraamd voor de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur voor het stelsel van vakdiploma’s. Deze kosten lijken niet reëel. De beschikbare financiering is al gebruikt. In het schooljaar 2010-2011 is nu 86% van alle eerstejaarsopleidingen gebaseerd op de competentiegerichte kwalificatiedossiers. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over het bedrag dat is geraamd voor de resterende 15% van de instellingen? Hoe zit het in het algemeen met de kosten van de invoering? Waar vindt de minister de dekking daarvoor? Voorts wil ik graag van de minister weten hoe zij de uitwerking van dit wetsvoorstel financieel ziet, in relatie tot het actieplan voor het mbo. De memorie van toelichting van dit wetsvoorstel is nog geschreven door het vorige kabinet. De nota naar aanleiding van het verslag is van afgelopen februari. De minister ziet geen aanleiding tot wijziging, maar de bekostiging zou wel tot beperkende bepalingen kunnen leiden ten aanzien van de kwalificatiedossiers. Denkt de minister dat dit zal gebeuren? Hoe vaak gebeurt dit? Graag krijg ik daarover meer informatie.

Docenten hebben geen formele positie bij het opstellen van de kwalificatiedossiers. Colo en het Coördinatiepunt Toetsing Kwalificaties MBO hebben aanvullende afspraken gemaakt om docenten te betrekken bij het overleg over de invulling van die kwalificatiedossiers. Hoe ziet de minister de rol van de docent? Het is niet zo slecht als anderen wel gesuggereerd hebben. Uit alle gegevens kun je naar hartenlust precies dat halen wat je zelf wilt. In 2008 was nog slechts 65% van de docenten betrokken bij de vertaling van de kwalificatiedossiers naar het onderwijsprogramma. Dat is een heel redelijke score, maar deze is zeker niet hoog genoeg. Graag hoor ik van de minister meer over de gewenste hogere mate van betrokkenheid van docenten en hoe deze wijze te bereiken ware.

De zorgplicht die krachtens artikel 6.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs geldt, was tijdens de experimenteerperiode tijdelijk buiten werking. Deze zorgplicht behelst dat het bevoegd gezag van een instelling ervoor zorgt dat een opleiding alleen wordt aangeboden als er voor afgestudeerden voldoende arbeidsmarktperspectief is. Als wij dit wetsvoorstel aannemen, wordt deze zorgplicht weer van kracht. Wat betekent dit voor het begrip “voldoende arbeidsmarktperspectief”? Wanneer is arbeidsmarktperspectief voldoende? Volgens mij betekent dit begrip voor de bestuurderen, voor het bevoegd gezag, dat als zij een leuke opleiding hebben, die studenten prachtig toeschijnt, maar waarmee zij geen baan vinden, dat deze opleiding gesloten moet worden, ook al kreeg het bevoegd gezag in het verleden financiering voor al die leerlingen. Is dit een misschien wat strakke, maar niettemin juiste weergave van wat dit voor het bevoegd gezag betekent? Zo ja, betekent dit concreet dat we gaan stoppen met bijvoorbeeld een theateropleiding op mbo-niveau, omdat deze opleidt tot werkeloosheid? Wij moeten onderwijseuro’s nu immers doelmatig uitgeven, altijd en overal wat de VVD betreft. Ik heb daar vorige week ook al op gewezen.

Tot slot, MdV, ik heb gezegd dat ik het nuttig en nodig vind dat meer docenten betrokken worden bij de vertaling van de kwalificatiedossiers naar het onderwijsprogramma, maar dat we daar ook niet al te hysterisch over moeten doen. Draagvlak is iets anders dan dat iedereen in het onderwijs, tot en met de laatste onderwijsinstructeur, op DDR-achtige wijze moet staan klappen bij de voorstellen.

Lees meer

Spreektekst Ton Elias debat bezuinigingen passend onderwijs d.d. 26-04-2011

Mevrouw de voorzitter. Dat er meer tijd komt en daarmee meer lucht voor de aanpassingen van het passend onderwijs, is een wens die breed in de Kamer leeft. Met dat politieke feit heeft mijn fractie te leven, zoals de Kamer als geheel te leven heeft met het feit dat de ombuiging van 300 mln. vanaf 2015 haar beslag zal krijgen.

Voor onze fractie stond van meet af aan vast dat kinderen die echt zorg behoeven, die zorg ook moeten blijven krijgen. Ik ben daar al glashelder over geweest in mijn interrupties bij de behandeling van de onderwijsbegroting begin november vorig jaar. Ook heb ik steeds duidelijkheid over de cijfers gevraagd waar er onduidelijkheid bestond. Ik heb bij herhaling hier betoogd dat ook de VVD-fractie per se niet wil dat scholen zouden omvallen. Haar vragen gingen stelselmatig in die richting. Er is te veel onduidelijkheid gebleven over de mate waarin expertisebekostiging noodzakelijk is voor een minimaal fatsoenlijke klassengrootte in scholen voor epileptische kinderen, waarbij je over de fatsoenlijke minimumgrens natuurlijk politieke discussie kunt voeren.

Daar komt bij dat deze scholen harde toezeggingen uit 2002 van het departement van OCW claimen. Graag horen wij van de minister hoe dat precies zit. De scholen beweren dat het departement het archief simpelweg niet op orde had. Wat hier verder ook allemaal van zij, het is tijd voor een breed overleg over de invulling van het passend onderwijs: om de tafel problemen bespreken en oplossen.

Hoe zit het nu met de uitlegronde die de minister voornemens was te houden? Wordt die nu uitgesteld of wordt de uitlegronde nu de oplosronde? Gaat men nu aan tafel zitten om oplossingen te zoeken?

Gaat zij bij die uitlegronde, dan wel oplosronde, ook langs bij de samenwerkingsverbanden die de boel wel op orde hebben? Mijn fractie maakt zich grote zorgen over bureaucratiekosten. Het heet onderwijs, dus het wordt onmiddellijk veel ingewikkelder gemaakt dan nodig. Naar ons idee kan een samenwerkingsverband best licht zijn en eruit bestaan dat scholen over en weer een verbindingsofficier aanstellen die telefonisch een paar keer per week een uur of twee uur met elkaar overleggen. Wij horen vanuit de onderwijswereld alarmerende geluiden dat er al secretarissen en functionarissen voor de nieuwe samenwerkingsverbanden geworven zouden worden, nog voor het wetsvoorstel de Kamer bereikt heeft en nog voor de uitlegronde, dan wel overlegronde, dan wel oplosronde, van de minister heeft plaatsgevonden. Wat kan, wil en gaat deze minister concreet ondernemen om nieuwe bureaucratie en verspilling van geld dat voor kinderen bedoeld is, tegen te gaan? Ik wijs er met nadruk op dat de motie-Çelik/Elias niet voor niets met een grote meerderheid in deze Kamer is aangenomen. De stofkam moet er doorheen. Er moet juist geen nieuwe bureaucreatie worden gecreëerd.

Tot slot kom ik op een punt dat technisch lijkt, maar dat voor veel kinderen wellicht niet is. In de beleidsbrief over passend onderwijs, die de minister aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, staat dat een separaat bekostigingsmodel van kracht blijft voor onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen, cluster 1. Dit model wordt ook van toepassing op het onderwijs aan auditief gehandicapte kinderen van cluster 2. Redenen voor een apart bekostigingsmodel zijn het relatief stabiele aantal leerlingen en de specifiek benodigde expertise aan de zijde van de scholen. Cluster 2 zal naar analogie van cluster 1 een status aparte krijgen, zo blijkt uit een nieuwsbericht van de ECPO op haar website. Ik kan dit niet allemaal van A tot Z toelichten, maar men weet waar ik het over heb. Uit de bijlage van de minister bij de oorspronkelijke brief blijkt dat de middelen voor cluster 1 gekort worden met 6,2% en die voor cluster 2 met 22%. Graag verneem ik van de minister of de gelijkschakeling in status van beide clusters zal leiden tot een gelijktrekking van de middelen en hoe dat eruit ziet met betrekking tot het kortingspercentage.

Voorzitter. Ik kom op mijn laatste punt. Ik deel niet op alle fronten de kritiek van de heer Beertema van de PVV op de sectorraden. Ik vind dat hij daarin een beetje te hard doorhuppelt en het een beetje demagogisch brengt. Wat echter wel waar is, is dat het wringt dat de PO-raad actief heeft opgeroepen om deel te nemen aan een manifestatie tegen voornemens van het kabinet. Het wringt dat de voorzitter van die PO-raad, tevens werkgever in het onderwijs, in persoon oproept tot verzet op zo’n manifestatie. Ik ben een groot voorstander van de vrijheid van meningsuiting en zeg dus niet dat het niet mag, maar ik vind wel dat het wringt en dat men zowel bij de PO-raad zelf als op het departement nog eens goed moet nadenken of je dit moet willen bevorderen. Want nogmaals, dit is raar. De club is werkgever, maar stelt zich als een soort actievoerder tegen dit kabinet op. Dat hebben we niet beoogd.

Lees meer

20 april 2011 Spreektekst Ton Elias (VVD) voor het Algemeen Overleg met minister Van Bijsterveldt over het MBO

Bespreken vandaag in dit Monster-overleg een baaierd van brieven, voorstellen, nota’s en rapporten over het middelbaar beroepsonderwijs. Overigens compliment aan de minister (en haar ambtenaren!) dat het Actieplan slechts tien pagina’s bevat en helder is opgeschreven. Ga zo door, zou mijn fractie zeggen.

Ik haal er een paar hoofdthema’s uit, maar eerst een punt uit eigen ervaring – ik moest me immers dit deel van m’n portefeuille eigen maken en de hele rijstebrij door.

Het middelbaar beroepsonderwijs doet zichzelf tekort door de ondoorzichtigheid en het gebrek aan duidelijkheid van de sector. Onze economie heeft dringend goeie vakmensen nodig: electriciens, secretaresses, verpleegkundigen, loodgieters noem maar op. Het MBO moet ze opleiden, kneden en vormen. Maar wat hebben we gedaan? Van dat MBO hebben we een volmaakt ondoorzichtige lappendeken gemaakt.

‘Mijn dochter zit op BOL-3’ en ‘mijn zoon wordt AKA’, ze zitten op twee verschillende ROC’s – – meneer de voorzitter, dat zijn géén beste verjaardagsbinnenkomers!

Ik pleit voor een véél betere herkenbaarheid van het MBO. En ik doe ook een voorzet. Laten we het vanaf nu –in navolging het actieplan- hebben over entree-opleidingen voor niveau 1, over het middelbaar vakonderwijs als het over niveau 2 en 3 gaat, over middelbaar beroepsonderwijs bij niveau 4 en laten we de Associate Degree nog vóór ie er is als de bliksem ‘beroepsgraad’ noemen. Ik pleit voor een assertieve actie ‘herkenbaarheid beroepsonderwijs’. Uiterlijk 1 oktober a.s. moeten er  nieuwe herkenbare namen op de gevels van onze MBO-scholen komen binnen deze structuur. Als deze “Actie Gevelduidelijkheid” is afgerond, en dat moet gewoon echt binnen een paar maanden, dan komen er scholen met een duidelijke naam.

Er is al veel gewonnen als een school ‘Middelbaar vakonderwijs toerisme’ heet in plaats van “ROC A12 Leisure & Hospitality. Als dat eventueel betekent dat ook dat het begrip ROC weer van de gevel verdwijnt, dan moet dat maar. Prima als dat aan de achterkant zo blijft heten, ik ben niet tegen professionele verbanden, sterker nog: ik ben daar vóór, maar laten we toch vooral duidelijkheid verschaffen over wat er binnen een school achter de gevel gebeurt.

Laten we maar meteen eens kijken wat die Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven voorstelt door hen dit op zich te laten nemen. Dat lijkt me een mooi toelatingsexamen voor ze om te laten zien of ze efficiënt en doelgericht iets kunnen oplossen. Misschien halen ze er een paar bij voorkeur onbetaalde adviseurs bij – laat ze maar snel met een praktisch advies komen, uiterlijk 1 oktober, dat ervoor zorgt dat het MBO alsnog een herkenbaar smoel krijgt. De minister wil, zo schrijft ze in het actieplan, dat de route via het MBO naar vakmanschap door ouders en jongeren beter gewaardeerd wordt – nou: laten we dan maar ‘s  beginnen met te zorgen dat die ouders en jongeren snappen wat ze er kunnen leren. Ik ben zelf als Kamerlid een maand bezig geweest om door te hebben hoe het MBO in elkaar steekt. Het is oliedom dat het zo ingewikkeld en ondoorzichtig is gemaakt. Dat is één. Graag reactie van de minister.

Ik heb vervolgens binnen die baaierd van stukken vier kernthema’s.

1. Als eerste wil ik graag doelmatigheid noemen – gaan we in het MBO wel goed met de overheidseuro’s om.

Neem nu de bezettingsgraad – voorbeeld Albeda-college (in de oude RDM-loods) – prachtige opleidingshal, 50% bezet met leerlingen. MAAR Zadkine overkant vd Maas: idem, ook 50%. Tijd voor een nieuwe Taakverdeling en Concentratie-operatie? (Deetman, universiteiten 1983). Daar zit een probleem. Ik ben het eens met de minister waar ze schrijft (op pagina 5 met iets meer ambtelijk omhaal van woorden, maar daar komt het wel op neer) dat we niet meer in de Sowjetunie leven. Maar zoals zij het nu wil, is het écht te vrijblijvend. Ze wil pilotregio’s – ik neem nu maar even aan dat ze in gewoon Nederlands ‘proefprojecten’ bedoelt? En in die proefprojecten moet het proces van afspraken tussen de instellingen onderling én het bedrijfsleven over concentratie en taakverdeling tot stand komen, ondersteund door een gezaghebbend persoon, wat heet, een ‘autoriteit’ zelfs – en daar moeten fijne ‘onderlinge omgangsvormen’ uitrollen en die gaan dan weer de basis vormen voor een model van bemiddeling en arbitrage voor het geval de instellingen er zelf onderling misschien over een jaar of twee tóch niet uit zouden komen …

Beste minister, dat Stalin aan de ene kant niet goed is, begrijp ik – maar aan de andere kant: op welke roze wolk zat u toen u dit bedacht? Dit is werkelijk Marja in Wonderland … Het proces van herverdeling en indikking gaat over macht, over invloed, over bestaande gebouwen en over geld. Daar gaat u met dit soort brave, wollige teksten niet uitkomen – en dat moet dus écht anders. Ik vraag u dat namens de belastingbetaler en ik vraag u dat dus verrekt serieus. En ik heb een opvallende bondgenoot, namelijk de Federatie Nederlandse Vakbeweging FNV – en gelegenheidscombinaties, daar ben ik als praktisch politicus niet vies van. FNV schrijft ons het “ongewenst” te vinden (brief 31 maart 2011) dat “roc’s, aoc’s en vakscholen binnen en buiten hun eigen regio concurreren door dezelfde opleidingen aan te bieden”. Dat vinden ze mét mij inefficiënt én het gaat ten koste van de kwaliteit. “De overheid zou meer dwingend moeten regelen dat opleidingen hun aanbod onderling met het georganiseerde bedrijfsleven afstemmen’. FNV wil eerst kijken of een school een bepaald aanbod wel aan kan en pleit voor een licentie-systeem met landelijke afspraken wie wat waarom en onder welke voorwaarden mag aanbieden, met het kwaliteitsaspect als springend criterium. Heeft een school goede docenten in huis? Welke bereidheid heeft het bedrijfsleven om mee te betalen? De nieuwe Stichting Bedrijfsleven Beroepsonderwijs zou een rol moeten spelen bij zo’n goedkeuringssysteem via licenties. Maar ik vind dat ook de overheid een vinger in de pap moet hebben, nogmaals: het gaat hier om de doelmatige besteding van onderwijseuro’s – er moet tenminste een waarnemer bijzitten als we het via die Stichting en met licenties gaan doen en de minister moet een stok achter de deur hebben om ook daadwerkelijk mee te kunnen slaan als dat onverhoopt nodig zou zijn. Plus termijnen. Gesprekspartners moeten er niet onderuit kunnen om stúkken efficiënter te gaan werken. Daar moet ook absoluut geld te vinden zijn, geld dat voor een groot deel moet worden geherinvesteerd in het onderwijs, wat de VVD-fractie betreft. Er moet voor de betrokkenen een prikkel in zitten om dat geld te vinden. En iedereen moet meedoen (voorbeeld gemeenteraad Delft) Graag een inhoudelijke reactie vd minister.

Graag ook het niet-bekostigde onderwijs binnen de doelmatigheid meenemen: kunnen we dat meer binnen de muren van het MBO laten opereren? Dat het commercieel onderwijs  lid van die nieuwe stichting moet zijn staat voor mij overigens sowieso vast – Minister mee eens?

Overigens: ik vraag de minister dringend haar beslissing om het commerciële onderwijs geen toegang te geven bij educatie aan laaggeletterden, te heroverwegen. Ik werk het hier technisch verder niet uit, maar de zogeheten dubbele oormerking en daarmee het voortrekken van het bekostigde onderwijs moet wat ons betreft van tafel. Is voor mijn fractie een belangrijk punt, hoop dat de minister dit signaal goed verstaat.

Regeerakkoord: Aansluiting bedrijfsleven – tevredenheid bedrijfsleven laten meespelen in de bekostiging – hoe, wanneer?

Veel te doen over terugdringing van de aantallen beroepsqualificaties;  – ambachtelijkheid wel degelijk behouden. Het is niet zozeer het aantal qualificaties dat het probleem is, maar het teveel vóórkomen van plekken waar je die qualificatie kunt halen. Ik heb er geen enkele moeite mee dat er maar één opleiding tot pianostemmers (ergens aan een school gehangen in A’dam, begreep ik) voor die 15 stemmers in Nederland is – maar ik zou het doodzonde vinden als we hen én de tassenmakers, glaszetters, uurwerkreparateurs en ga zo maar door niet meer zouden opleiden. Laten we dat zakelijk verantwoord doen (dus desnoods maar op één plek in Nederland) en alleen als er vraag naar is, maar laten we de specialistische vakman niet laten uitsterven – daar krijgen we anders écht spijt van later. De minister rept van ‘zoveel mogelijk behouden’ en van ‘een meldpunt’ – dat is me nét niet safe genoeg. Graag reactie.

2. Het inkorten van 4 naar drie jaar.

De opleidingsduur wordt verkort van vier naar drie jaar voor MBO-4, met wellicht een uitzondering voor techniek. Even bij het begin beginnen: waar blijven die zeg reëel 700 uur (als je alles optelt en aftrekt) verschil met nu? Waren dat allemaal onzinvakken of onzin-uren? In de praktijk hoor je dat er wel wat “lucht” in die opleidingen zat. Maar waar dan? En hoe weten we dat dan? Wat kan er uit, wat blijft er over, wie gaat dat bepalen – en hoe? Gaat dat allemaal door de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven bepaald worden? ? En zo ja, binnen welke randvoorwaarden – ik neem toch aan dat de minister en wij willen bepalen WAT leerlingen moeten kennen en kunnen?

Voor techniek en of zorg kan het níet in drie jaar, zeggen de praktijkmensen. Wat vindt de minister? Zij hint al op een eventuele uitzondering voor techniek – zorg noemt ze niet? In drie jaar moet er een hoop te leren zijn – als je je toekomstige vak tenminste serieus neemt – en we hebben het hier over een volwaardige BEROEPSopleiding, ik wil dat nog eens heel sterk benadrukken. Het MBO leidt in de visie van mijn fractie op tot een beroep. Het is leuk en aardig en meegenomen als leerlingen doorstromen naar het HBO, het is prima als de Koninklijke route wat vaker genomen wordt voor laatbloeiers, dus VMBO-MBO-HBO, in plaats van via het Havo – allemaal tot je dienst, maar het MBO leidt wat mij betreft in principe op voor de arbeidsmarkt. Is de minister dat met de VVD-fractie ééns?  Dat brengt me als vanzelf op de kernvakken in het beroepsonderwijs. Vanuit de praktijk signaleer ik te vaak het misverstand dat OMDAT het om een beroepsopleiding gaat, de kernvakken en algemene vorming minder belangrijk zijn. Dat is onjuist – en ik vraag de minister de komende jaren ook om uitleggend rond te gaan. Want hoe neerbuigend er ook over gedaan moge worden en hoe begrijpelijk het vanuit de mensen die voor een ongemotiveerde klas staan ook is: de deetjes en teetjes op de juiste plaats zijn en blijven belangrijk en zonder taal en rekenen heb je veel ellende, óók in beroep en bedrijf. Wat we alleen niet moeten doen is dóórslaan en -in de manier van zowel onderwijzen als examineren- rekening houden met de mate van beroepsgerichtheid. Als ik de zorgen van MBO-paus Jan van Zijl over wat hij in walgelijk jargon de avo-ïsering van het beroepsonderwijs noemt zo mag verstaan, zijn we denk ik al een eind op weg. Graag wat beschouwende opmerkingen van de minister over dit thema in relatie tot de mogelijkheden tot examineren.  En op één punt specifiek: zij schrijft ergens dat ze, als het over het de vorm van centrale examens in het MBO gaat, wil wachten op commissie voor de examens – ik wil haar dringend vragen daarover hier, vandaag al haar eerste gedachten weer te geven.

Over de inkorting van vier naar drie jaar nog een paar suggesties:

-is het een idee om te werken met het model “inkorten, tenzij”? Je moet goed oppassen als je het aan de instellingen zelf overlaat om in eigen vlees te snijden – daarvoor herinner ik me nog te goed hoe de universiteiten in 1978 hun herprogrammeringsvoorstellen om tot een doelmatiger tweefasenstructuur  van VVD-onderwijsminister Pais te komen verziekten. Maar als we nou een kiezen voor het uitgangspunt ‘inkorten, tenzij’ plus de regie van de Stichting Beroepsopleiding Bedrijfsleven plus de OCW-waarnemer in die club? Laat opleidingen zelf maar aangeven waarom het niet kan.

-Binnen de bekostiging komt een wetswijziging om de prikkels in te voeren om de opleiding te verkorten. Ik vraag daarbij wel aandacht voor de proef met het Associate Degree, de twee-jarige kop bovenop het MBO onder HBO-regie. Dat moet wel iets voorstellen, om reden waarvan ik de minister de garantie vraag dat de invoering van de beroepsgraad (de Associate Degree dus) niet moet opvangen dat MBO-4 een jaar korter wordt. Ik vraag dat luid en duidelijk, omdat het antwoord ongetwijfeld gaat luiden “natuurlijk niet”, maar ik zie hier een risico in de komende vijf jaar, als blijkt dat het inkorten eigenlijk inhoudelijk niet haalbaar was.

-En tenslotte: komt het bouwwerk met de competentiegerichte  qualificaties (ik zou zeggen: het vakdiploma als u het niet erg vindt!!) niet in de knel als we naar drie jaar gaan; volgende week  wetsvoorstel, timmert dat de boel niet vast?

3e punt: organisatorische rommeligheid en toezicht

De VVD vindt dat het MBO z’n zaakjes over de hele linie beter op orde moet brengen. Ik realiseer me dat ik daarmee generaliseer en de goeien tekort doe, maar dat is niet afdoende reden om niet te wijzen op te veel geklungel met roosteren, gebrek aan praktijkbegeleiding, slechte studievoorlichting en zo meer. Als je met leerlingen praat, en dat heb ik veel gedaan, vooral ook uit het zicht van de onderwijsBobo’s, doemt te vaak het beeld op van een slordige, rommelige sector. Dat moet echt beter.

In dat verband verbaast het mij dat de Inspectie van het onderwijs in het Actieplan van de minister relatief weinig aandacht krijgt. Ook in het MBO zou toch een toezichtskader moeten worden ontwikkeld op basis van risicotoezicht (moet in 2012 ingaan). Ik herhaal mijn vraag of de minister wil bevorderen dat de Inspectie ongevraagd kan binnenstappen en onverwacht lessen kan volgen en op school rondkijken. Dus NIET n.a.v. signalen, maar gewoon, heel ervaren rotten in het onderwijsvak die eens een kijkje nemen, gesprekken voeren en een kleuring aan de kille cijfers rond zo’n school geven, als extra wegingsinstrument. Ik heb veel onderwijsmensen gesproken, die zeiden daar vroeger tegen te zijn geweest, maar als tegenwicht tegen het cijfermatige er nu veel voor te voelen. Graag reactie.

Essentieel voor goed bestuur is de rol van de Raad van Toezicht.  Binnenkort (wanneer eigenlijk?) krijgen we een wet die de positie van die Raden moet versterken. Ik ben er niet gerust op, zeg ik maar in alle duidelijkheid. De passages hierover in het actieplan zijn erg voorzichtig. Ik stel me namens de VVD op het standpunt, en die mantra zult u echt nog héél vaak van mij horen, dus wen er maar vast aan, dat iedere onderwijseuro goed en verantwoord moet worden besteed. Ook hier vind ik de FNV en de AOB aan mijn zijde, die inzien dat er geen socialist meer op het onderwijsministerie zit die een cadeau van een miljard uitdeelt om de vakbond te paaien en er niks voor terugvraagt . . . “Het actieplan biedt te veel vrijblijvendheid t.a.v. de besteding van het onderwijsgeld”, schrijven ze – en ik ben het met hen eens!

Op het geld letten, begint bij de bestuurders in het middelbaar beroepsonderwijs en voor zover ze dat níet doen, moeten we dus bij de Raden van Toezicht zijn. Mij bekruipt het onprettige gevoel dat daar nog teveel ouwe-jongens-krentenbrood zit – en er te gemakkelijk een hand boven het hoofd gehouden wordt als een bestuurder een schuiver maakt. Maar die schuivers, meneer de voorzitter, zijn schuivers met gemeenschapsgeld – en daar kunnen we niet hard genoeg zijn. Ik wil de minister vragen dat standpunt te onderschrijven en ook haar wetsvoorstel in die geest op te stellen. Het minste dat daar bij past is een scherpe certificering voor leden van Raden van Toezicht – en niet alleen voor toekomstige, maar zéker ook voor zittende leden.

Tenslotte punt 4: de leraar en de verhoging van de onderwijs-uren.

Bij het algemeen overleg over leraren heb ik (20 januari j.l.) al gezegd dat we sowieso minder een mantra van  bevoegdheid bij leraren moeten maken, ik ken heel bekwame leraren die formeel niet bevoegd zijn (Rutte!). Dat geldt natuurlijk nog veel sterker in het MBO. Heb op werkbezoeken prima kerels in die klassen gezien, die leerlingen leren pijpfitten of die rechtstreeks uit de garage kwamen, die geen bevoegdheid hadden en hele goede docenten of ondersteuners waren. Daar moeten we echt niet rigide in zijn. Vooral voor de BBL, de beroepsbegeleidende leerweg, vier dagen bij de baas en één dag op school, verzoek ik de minister (en haar staatssecretaris indien relevant) de zaak in formele regelingen niet zodanig dicht te timmeren, dat goeie, praktijkgerichte krachten buiten de school gehouden worden. We hoeven echt geen mastertitel voor de metselaar die lesgeeft.

Ondanks de aandacht voor leraren staat er in het actieplan meer over zij-instromers dan over ‘flexibel docentschap’: mensen uit het bedrijfsleven die één dag in de week voor de klas komen te staan. Waarom komen we niet tot een systeem waarbij vaste leerkrachten verplicht één dag in de week op de werkvloer moeten staan? Zo houden zij ook het vakmanschap hoog in het vaandel. En hoe zit het met ZZP’ers voor de klas? De vorige keer dat ik het vroeg, kreeg ik als antwoord dat het mag. Maar in de CAO’s  is er de facto geen ruimte voor. Hoe beoordeelt de minister dat? En voor ze gaat zeggen dat ze daar niet over gaat: dat is te gemakkelijk. Wij vinden hier in Den Haag iets van hoe we het onderwijs inrichten. Daar horen wel degelijk ook arbeidsvoorwaarden bij als die modernisering van het onderwijs frustreren – of zelfs slecht zijn voor het onderwijs aan kinderen. De Bapo (bevordering arbeidsparticipatie ouderen) loopt op naar 5% in het MBO, u hoort het goed minister, de totale werkkracht in het MBO die door de Bapo-regeling NIET kan worden ingezet loopt op naar 4,4 procent in 2014. In rond Hollands betekent dit, dat er op iedere twintig docenten straks één betaald op de camping in de Dordogne zit – een hele leuke regeling, ingevoerd en bedacht door socialisten aan het onderwijsroer, maar onbetaalbaar en onhoudbaar in deze tijd. Is de minister dat met me eens en wat gaat ze eraan doen?

Bij onderwijs-uren is ook in het MBO essentieel wat we eronder verstaan. Ik kan dit nu -gelet op m’n spreektijd-  verder niet uitwerken- maar ik vind dat de kaders vrij precies moeten worden omschreven. Voor leerlingen die de beroepsbegeleidende leerweg volgen (BBL-ers in nog steeds vreeswekkend jargon),  vind ik dat, wanneer ze in een modern en groot lokaal zitten waar intensieve begeleiding in de ene hoek plaatsvindt en zelfwerkzaamheid met computers in de andere hoek (waarbij wel een docent in de buurt is), dat wel degelijk als onderwijstijd mag gelden.  En dat preciezer omschrijven is NIET een bureaucratische stommiteit, maar moeten we willen doen, juist om ervoor te zorgen dat we iets reëels opleggen en niet iets onmogelijks waar elke instellingen dan vervolgens handigheidjes voor gaat verzinnen om eronder uit te komen. De Algemene Onderwijsbond schrijft daar hele zinnige dingen over in zijn brief aan de onderwijsraad van 18 maart j.l.

Ik rond af.

Het onderwijs heeft de afgelopen maanden heftig geprotesteerd tegen de plannen van dit kabinet. Waar ik niemand over hoor, zijn de investeringen die we doen en die nauw verband houden met dit actieplan. Dankzij maatregelen elders in het onderwijs wordt 1,4 miljard omgebogen om te kunnen investeren in het totale onderwijs. Daar mag het Malieveld ook wel eens voor vollopen. Daarvan investeren we in ieder geval 150 miljoen euro in de kwaliteit van het MBO, nog los van de investeringen om taal en rekenen weer op niveau te brengen, van het primair onderwijs tot en met het MBO.

De aangekondigde 30+ maatregel is door de brief van 11 maart door de Minister aangepast, in nauwe samenwerking met Minister Schippers. Kan de Minister bevestigen dat deze maatregel tegemoet komt aan de kritiek van MKB Nederland en VNO-NCW ten aanzien van het leven lang leren? En nu we het toch hebben over 30-plussers, wil ik vast aankondigen dat ik het verderop dit jaar met de Minister eens heel serieus wil hebben over het onderwijs voor volwassenen (niet te verwarren met het Vavo) en voor wiens rekening de kosten van dat volwassenenonderwijs behoren te komen.

Lees meer

Dezer dagen ontvang ik vele boze reacties uit het onderwijs over het ook door de VVD gesteunde kabinetsplan om het zogeheten ‘passend onderwijs’ anders in te richten. De onderstaande reactie van iemand die al jaren in het onderwijs werkt, wil ik mijn lezers niet onthouden, omdat deze een wat ander licht op het geheel werpt:

“Ruim 20 jaar heb ik als docent Nederlands en mentor op diverse scholen en afdelingen lesgegeven en het laatste jaar heb ik ook als afdelingsleider van vwo 5&6 gewerkt.
Als docent Nederlands werd ik de laatste jaren op de havo- en vwo-afdelingen in toenemende mate geconfronteerd met een explosie van dyslexieverklaringen. Als afdelingsleider heb ik de wildgroei aan rugzakjes en de besluitvorming tijdens vergaderingen van het Zorg Advies Team meegemaakt. Vaak betrof het leerlingen die eigenlijk te zwak waren voor een havo- of vwo-opleiding, maar die met een verklaring en de daaraan verbonden vrijstellingen, aangepaste normeringen en langere proefwerk/examentijd probeerden hun cijfers te verbeteren.

Juist bij Nederlands bleek maar al te vaak het te lage denkniveau van leerlingen de oorzaak was van lage cijfers en niet een vermoede dyslexie. U moet hierbij denken aan tekstbegrip, schrijfvaardigheid en algemene ontwikkeling. Deze onderdelen van het vak, die niets of zeer marginaal met dyslexie te maken hebben, stellen docenten in de gelegenheid om zich een goed beeld van de werkelijke capaciteiten van leerlingen te vormen. Anders dan bij spelling, woordenschat etc. kunnen ouders en bijlesinstituten hier met vele trainingen niet veel invloed op de prestaties uitoefenen.

Vorig jaar had ik tijdens de schoolexamens zoveel dyslecten, aspergers, ADHD’ers enz. van vwo-5&6 in het daarvoor speciaal georganiseerde toetslokaal dat er een tweede lokaal bij moest komen! Wellicht ten overvloede meld ik dat dit een enorme belasting voor een schoolorganisatie is: docenten moeten voor hun dyslectische leerlingen aparte toetsen vergroot kopiëren en inleveren, er zijn voor een extra lokaal 4 tot 6 extra docenten nodig om te surveilleren, die moeten ook langer surveilleren, de schoolleiding moet laptops en memory sticks regelen, sticks innemen en toetsen printen en toetsen naar desbetreffende vakdocenten brengen enz.

Er gaan dus ontzettend veel extra uren in zitten om al die ‘probleemleerlingen’ de verplichte faciliteiten te geven. Nu is dat geen enkel probleem voor een schoolleiding, docenten en administratie waar het gaat om leerlingen die dit echt nodig hebben.

Maar ik heb diverse keren meegemaakt dat zelfs in vwo 6 (ook op de gymnasiumafdeling, dus met Grieks en/of Latijn!) in december nog leerlingen met een dyslexieverklaring aankwamen! Het waren altijd leerlingen die er zo slecht voorstonden dat zij dreigden de zakken. Met extra faciliteiten zoals schoolexamens en centraalexamens op de laptop, in een apart toetslokaal en met veel meer extra denktijd, probeerden ouders en leerlingen de dreiging van zakken af te wenden.

Zo zijn er piekmomenten waar het verklaringen regent: wanneer leerlingen in het derde leerjaar een lager advies dreigen te krijgen dan ouders en/of leerlingen wensen, wanneer in het vierde leerjaar van het vwo een leerling dreigt te moeten afstromen naar 4 havo, en uiteindelijk wanneer een leerling in het examenjaar is beland en dreigt te gaan zakken.

Ik heb zelfs op scholen gewerkt waar bewust bevorderingsbeleid werd gevoerd om een grote vwo-afdeling te houden, ook als de leerlingenpopulatie dat niet rechtvaardigde, als tegenwicht voor een groeiende vmbo-afdeling en dus verkleuring van de school. Met andere woorden: men bevorderde leerlingen naar het vwo als eigenlijk duidelijk was dat dit niet passend was. Zowel bij ouders als bij scholen is er dus een streven om het vmbo te mijden en veel te hoog in te zetten. (De problemen die dit beleid in het VO uiteindelijk genereert voor HBO- en WO-instellingen zijn inmiddels ook bekend.)

Scholen die het lef hebben om niet mee te gaan in deze trend, prijzen zichzelf bij ouders van zwakke leerlingen uit de markt. Scholen die aan de andere kant wel reclame maken met allerlei voorzieningen voor probleemleerlingen trekken juist deze leerlingen extra aan. Hierdoor heeft de onderwijsinspectie moeten constateren dat er te grote niveau- en cijferverschillen tussen dezelfde opleidingen aan verschillende scholen zijn ontstaan. Gelukkig heeft Marja van Bijsterveldt als staatssecretaris daar inmiddels een stokje voor gestoken en dreigen nu ook vwo-afdelingen zeer zwak te worden als zij niet aan de nieuwe normen voldoen.  Inmiddels is er een groot draagvlak voor de plannen van Halbe Zijlstra om instellingen toestemming voor selectie aan de poort te geven, in een poging om al die te zwakke vwo-gediplomeerden te weren van de universiteiten en te plaatsen op HBO’s. Bij die selectie van de universiteiten zou ik willen suggereren dat een selectiecommissie ook de kwaliteitskaarten op de site van de onderwijsinspectie van de toeleverende vwo-school raadpleegt. Daar kan men snel en eenvoudig zien wat een cijferlijst en een diploma van een school voorstellen.

Met het aanpakken van bovengenoemde wantoestanden gaat Marja van Bijsterveldt als minister in het kabinet Rutte weer een paar stapjes verder. Per slot van rekening gaat het vaak ook om al die leerlingen die verklaringen krijgen en dus aanspraak maken op speciale begeleiding, terwijl zij eigenlijk op een te hoog niveau zitten.

Volgens mij wordt er dus bezuinigd op deze wantoestanden! Dit zou wat mij betreft veel duidelijker gecommuniceerd moeten worden.

Door hier in te grijpen en niet op de echte zwakke kinderen zoals de PvdA (en de andere linkse partijen) met haar mantra (ook op 24 februari weer bij monde van Job Cohen in het debatje in Nieuwsuur met Stef Blok) ons wil doen  geloven. Misschien is het goed om duidelijk te maken dat het kabinet Rutte natuurlijk niet gaat bezuinigen op de broodnodige ‘rugzakjes’ van (Cohens) zwakkeren in de samenleving, maar op de onterecht toegekende ‘rugzakjes’ van kansrijke kinderen die boven hun niveau zitten op havo of vwo! Hierboven staan daarom een aantal concrete voorbeelden die dan genoemd kunnen worden.

Bovendien geldt voor met name havisten en vwo’ers dat de ouders en leerlingen zelf ook een zogenaamde inspanningsverplichting hebben. Dit houdt in dat niet alle extra oefening met en zorg voor de leerlingen door de scholen gegeven hoeft te worden. Mijn ervaring is dat scholen dit wel in hun protocollen en zorgbeleid noemen, maar het niet kunnen/durven handhaven. De druk van ouders is erg groot en de onderlinge concurrentiestrijd van scholen om de leerlingen maakt dat scholen te soepel zijn. Er zijn in mijn ervaring veel scholen die een PvdA-achtig ‘pamper’ beleid voeren door niet streng en rechtvaardig te zijn in deze. Ik heb op zulke scholen gewerkt en moet nu constateren dat juist die scholen een onvoldoende van de onderwijsinspectie hebben gekregen!

Nu heb ik gelezen dat er meer geld ter beschikking komt voor hoogbegaafden. Ook dat kan een valkuil zijn: allereerst hebben lang niet alle hoogbegaafden ‘steun’ van de school nodig. De meesten hebben ouders die hen in de gelegenheid stellen om vele interesses en hobby’s te ontwikkelen zodat zij zelf wel aan hun trekken komen voor wat betreft hun intellectuele honger. Natuurlijk zijn er ook kinderen van ouders die niet in staat zijn om dit te doen. Voor die kinderen kan een school met hoogbegaafdenprogramma’s iets betekenen. Een derde categorie vormt de groep hoogbegaafden die zo chaotisch en ongestructureerd zijn (soms ADHD-ers) dat zij gecoacht moeten worden. Zij kunnen hun gewone huiswerk niet plannen en/of zich er niet toe zetten. Zo was er een  leerling op het vwo die werd besproken in het ZAT-team vanwege het  structureel te laat komen, nooit opletten en het  werk nooit op tijd inleveren. Deze kreeg een coach toegewezen. Dit was een 1egraads docent die 1 uur per week met deze leerling een planning maakte en een gesprekje voerde! Geen professional op dit gebied dus en veel te duur en kostbaar voor een school. Zo’n docent kan beter lesgeven. Daarbij komt dat deze leerling ouders had die beiden zeer hoog opgeleid waren en een zeer goed betaalde fulltime functie bekleedden. Hier komt mijn punt van de inspanningsverplichting van ouders weer. Deze ouders konden gemakkelijk zelf coachen of een coach voor hun kind betalen. Er moet voor worden gewaakt dat het met de ‘rugzakjes’ voor hoogbegaafden niet dezelfde kant opgaat als met de ‘andere’ rugzakjes. Lang niet alle slimme en goede leerlingen hebben daar problemen mee of zijn hoogbegaafd. Het niveau van het vwo is niet altijd wat ervan mag worden verwacht, zodat leerlingen al snel superintelligent/hoogbegaafd worden gevonden. Daarnaast moeten ouders  ook aangesproken worden om zelf verantwoordelijkheid te dragen voor de eventuele extra noden van hun kind.

Als er dus bezuinigd moet worden op ‘rugzakjes’  gaat het volgens mij in eerste instantie om dit soort excessen en nadrukkelijk niet om de Cohen voorbeelden.”

Het leek me nuttig dat dit andere geluid ook gehoord en gelezen wordt!

Ton Elias

Lees meer