Ton Elias's Posts

Spreektekst Ton Elias onderwijsbegroting 2012, tweede termijn d.d. 01-12-2011

MdV: we horen hier een debat te voeren, ook in 2e termijn. Het is mij een gruwel dat we die 2e termijnen vaak louter nog gebruiken voor een diarree van moties. Ik kom er dan ook straks met slechts één. Maar eerst wil ik graag nog zeggen het zeer eens te zijn met collega Beertema die gisteren zo treffend zei ‘we overvrágen toch niet, met die paar simpele dingen die we van het onderwijs verlangen. Ook een opmerking van de heer Dijkgraaf was me uit het hart gegrepen, namelijk ‘slechts 30% van de school is gericht op opbrengstgericht werken, dat horen ze gewoon te doen”  – ik vond dat hele rake opmerkingen – en ik sluit me er van harte bij aan.

Ik ben het zeer eens met de opmerking van de minister over onderwijs en kennis als onze kanskaart voor de toekomst. Ook ben ik erg blij dat de minister zo ruimhartig en duidelijk heeft uitgesproken dat haar discussie over betrokkenheid van ouders niet betekent dat vrouwen hun baan zouden moeten opzeggen om zich meer met het onderwijs van hun kinderen te kunnen bemoeien. We hebben geen Kabinet met een moderne, liberale minister-president om terug naar de jaren ‘50 te gaan.

Dit kabinet zet op meerdere punten in op het verhogen van de kwaliteit. De centrale toetsing is daarvan een onderdeel en een middel om de kwaliteit te verbeteren. Van toetsen alleen wordt leerling niet beter. Maar hoe meer toetsen, hoe gewoner het wordt, en dáár wordt een leerling beter van: door de leerling te volgen kun je achterstanden eerder signaleren en daar op reageren. Door de prestaties van alle leerlingen te volgen, breng je in kaart hoe docenten en scholen presteren. In zijn totaliteit is het geen toetsterreur, maar een middel om de kwaliteit te verhogen. Ik ben het eens met de Minister, die afstand nam van de ongetwijfeld goed bedoelde, maar voor de lange termijn, onverstandige woorden van mevrouw Ferrier.

Het idee van de PVV om het ‘je’ en ‘jij’ in het onderwijs aan te pakken is sympathiek, maar het is belachelijk om scholen op te leggen hoe de omgang tussen leerlingen en leraren is. Dit is aan de school zelf. In Den Haag moeten we de nadruk leggen op kwalitatief goed onderwijs met goede leraren die het beste uit leerlingen halen. Of zo’n leraar wordt aangesproken met ‘je’ of ‘meester Harm’ is niet aan ons als parlement te bepalen.

Ik heb met groot genoegen vastgesteld dat er breed draagvlak lijkt te ontstaan voor het aanpakken van misstanden rond het onderwijs die oneigenlijk kunnen schuilen (ik vat een heel genuanceerde discussie uit de 1e termijn nu even erg kort samen) onder de paraplu van de vrijheid van onderwijs. Ik acht het van groot belang dat gegeven dan ook uit te spreken en ik hoop op zo breed mogelijke ondersteuning vanuit de hele Kamer. Vandaar de volgende motie:

De Kamer

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de vrijheid van onderwijs, zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet een groot en belangrijk goed is;

van mening dat kwalitatieve misstanden in het onderwijs niet behoren te kunnen worden gelegitimeerd met een beroep op dit artikel;

spreekt als haar oordeel uit dat op korte termijn gepoogd moet worden deze kwalitatieve misstanden te bestrijden en voorkomen zonder bovenbedoelde vrijheid van onderwijs aan te tasten;

verzoekt de Regering aan een dergelijk streven mee te werken.

Elias

Lees meer

Spreektekst Ton Elias onderwijsbegroting 2012, d.d. 30-11-2011

NB Alleen het gesproken woord geldt.

Mevrouw de voorzitter! Ook op het terrein van het onderwijs is dit kabinet voortvarend van start gegaan. Er zijn vijf zeer concrete actieplannen naar het parlement gestuurd – over lerarenbeleid, primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger & wetenschappelijk onderwijs. Alle vijf, ik zeg dat met enige nadruk, zijn ze met grotere parlementaire steun aanvaard dan op grond van oppositionele ketelmuziek op het eerste gezicht zou kunnen worden gedacht.

Het is daarmee voor het eerst in veertig jaar dat presteren over de hele linie zo pregnant op de onderwijsagenda is gezet. Dat is inhoudelijk een buitengewoon goede zaak; ik wil dat met grote politieke nadruk vaststellen. En ook wil ik vaststellen dat er op dat beleid een heel duidelijk VVD-stempel drukt: meer presteren, een tandje erbij in het hele onderwijs, minder klagen en zeuren, het onderwijs is niet voornamelijk ‘leuk’, maar er moet ook (door leerlingen én leraren) stevig gewerkt worden, ouders moeten meer hun pedagogische verantwoordelijkheden nemen.

De houtskooltekening van het onderwijsbeleid van dit kabinet hangt dus aan de wand en die schets bevalt goed.

Maar, mevrouw de voorzitter, papier in onderwijsland is geduldig en nu komt het op twee dingen aan. Ten eerste dat de bewindslieden op het Onderwijsdepartement er ook werkelijk aan blijven trekken dat gebeurt wat is afgesproken. En ten tweede, nog belangrijker: dat ook de onderwijswereld snapt dat het menens is met de afspraken over beter presteren. De VVD-fractie zal op dit vlak het voortouw blijven nemen.

Het is van groot belang dat de nu vastgelegde prestatieafspraken ook worden nagekomen. Mevrouw Van Bijsterveldt was staatssecretaris in het kabinet-Balkenende, maar is nu Miníster in het kabinet-Rutte. Ik zeg haar: noblesse oblige, adeldom verplicht. Zij moet er alert op zijn én blijven dat het onderwijs niet voor de vorm een beetje meeveert en gewoon doet waar het zelf zin in heeft. Cultuurverandering is uiteraard een zaak van lange adem, maar het begin moet er wel zijn en ook breder gedragen worden. De Minister moet daar wat ons betreft af en toe nog meer aan trekken; op een paar punten heeft zij onvoldoende willen bewegen in de richting die de VVD-fractie voor noodzakelijk houdt.

Waarom zijn we daar zo scherp op? Mijn fractie schrikt van een cultuur in de onderwijswereld, waarin brede ondersteuning voor de gedachte bestaat dat de werkgelegenheid van de falende docent belangrijker is dan de vraag of onze kinderen het beste krijgen dat in huis is.

De cultuur om falende docenten als gegeven te beschouwen, die cultuur moet er echt de komende jaren uit in het onderwijs. Ik trek me overigens wel degelijk de kritiek aan als zou in het VVD-verhaal totnutoe de waardering voor het belangrijke werk van de gewone onderwijzer(es) voor de klas te weinig hebben doorgeklonken. Ik wil daarom vanaf deze plaats nogmaals benadrukken dat het een mooi vak is, dat veelal met liefde en enorme inzet wordt uitgeoefend. Maar ik blijf er tevens bij dat de cultuur van toedekken van fouten door onderwijsbobo’s en meteen op de kast springen bij kritiek, moet en zal veranderen – en dat ik namens mijn fractie ook van deze bewindslieden zal blijven verlangen dat zij daar al het mogelijke toe zullen bijdragen – ik stel het op prijs wanneer de bewindslieden zich op dit punt expliciet uitspreken.

Op veel scholen, mevrouw de voorzitter, bestaat de indruk dat dit kabinet een tijdelijk ongeluk is – en dat het onderwijs van deze plaag snel verlost zal zijn doordat het ook snel weer zal vallen. Nu we ruim een lastig regeringsjaar verder zijn, is het ook voor de onderwijswereld verstandig aan te nemen dat het kabinet stabieler te paard zit dan de verzamelde grachtengordelcolumnisten iedereen willen doen geloven. Maar áls het vallen zou, en áls er al een kabinet van andere signatuur zou komen, dan nóg zal het onderwijs aan de gedachte moeten wennen dat er geen schip met geld het onderwijs zal worden binnengevaren – eenvoudigweg omdat dat schip er niet ís. Want ook al zet je een SP-minister en een PvdA-staatssecretaris op de bewindsliedenétage van dat departement, ze zullen er geen geheime kluis met een paar miljard achtergehouden euro’s aantreffen. Mijn zorg nu met betrekking tot het huidige onderwijsbeleid is, dat de onderwijswereld denkt: ‘het zal wel, wat ze in Den Haag bedenken, maar wij gaan gewoon door zoals we het gewend zijn’. En dat is simpelweg niet goed genoeg, de statistieken en internationale vergelijkingen bewijzen dat.

‘Den Haag’ moet uiteraard geen achterlijke en overdreven wetten en regels maken en de VVD zal zich bij iedere gelegenheid opnieuw inzetten om die te slopen of te voorkómen. Maar áls wij hier bij meerderheid democratisch iets vaststellen, dan moet het ook worden uitgevoerd.

In dat verband vraag ik me vandaag namens mijn fractie ook hardop af of we in de wijze waarop we met het rapport-Dijsselbloem politiek omgaan, niet zijn doorgeslagen. Akkoord, minder regels en de scholen meer vrijheid en autonomie gunnen, prima. Maar de mantra dat het onderwijs over het hoe gaat en wij hier in Den Haag alleen over het wat, mag niet door de onderwijswereld worden misbruikt om lak te hebben aan het onderwijsbeleid, zodra dat de betrokkenen politiek of inhoudelijk niet zint. En het lijkt er sterk op dat dit is wat er de komende twee jaar dreigt te gebeuren. We hebben het steeds over het hoe en het wat bij Dijsselbloem. Maar ik wil daaraan VOORAF laten gaan het ‘of’.

Namelijk OF het onderwijs wel daadwerkelijk uitvoert wat HIER in dit parlement besloten wordt. Hard geformuleerd: als wij hier in Den Haag, domme of zelfs idiote dingen bedenken volgens de onderwijswereld, maar er is een democratische meerderheid die dat hier vaststelt, dan hebben die scholen dat uit te voeren, punt uit. We moeten dat niet doen, foute, rare beslissingen nemen, maar als we vanuit onze verantwoordelijkheid ooit accepteren dat scholen zich niets aantrekken van wat wij hier wettelijk voorschrijven, dan horen die scholen en besturen een ernstig probleem te hebben. De pedagogische provincie is geen bananenrepubliek en bepaalt niet op eigen houtje de spelregels.

Van de bewindslieden wil graag weten of ze de zorgen van de VVD-fractie hieromtrent delen. Graag wil ik ook hun erkenning dat ze hierop alert zullen zijn, ons als Kamer zullen informeren en veel sneller de Inspectie van het onderwijs zullen inschakelen om snel inzicht te krijgen in de vraag of het onderwijs wel doet, wat wij met de actieplannen beogen. Ik sluit niet uit dat dat betekent dat die Inspectie financieel meer ruimte behoeft en meer mensen nodig zal hebben. Ook specifiek op dit punt graag de reactie van de minister; ook sluit ik een amendement op dit punt niet uit.

2. Mijn tweede punt van vandaag gaat over het Islamitisch onderwijs. Ernstige kwalitatieve problemen in het Islamitisch onderwijs noopten in Amsterdam dit voorjaar tot stopzetting van de bekostiging. Dezelfde bestuurders zijn nu bezig een nieuwe school op te richten en iedereen ziet op een kilometer afstand aankomen dat de oprichting daarvan onder de paraplu van de onderwijsvrijheid uit 1917, tot  een nieuw drama zal leiden. Dit is nu typisch een voorbeeld van een rare bokkensprong in het onderwijs, die eigenlijk iedereen onjuist vindt, maar die toch blijft voortbestaan omdat het heilige huisje van de vrijheid van onderwijs in het geding zou zijn. Terwijl dat eigenlijk helemaal het geval niet is. Naar mijn mening dienen alle fracties in ons huis, paradoxaal genoeg juist ook de christelijke of christelijk geïnspireerde, zich te realiseren dat op langere termijn de vrijheid van onderwijs alleen houdbaar zal blijken te zijn, wanneer we bereid zijn reële misstanden die zich in en rond het onderwijs voordoen aan te pakken en een omweg om de beladen onderwijsvrijheid heen te vinden.

Ik wil dan ook vandaag een oproep aan alle partijen in dit huis doen om een misstand zoals op dat islamitisch college te kunnen tegengaan (ik denk er sterk over om daar een Kameruitspraak over te vragen, wanneer die op brede instemming zou kunnen rekenen).

Over de vrijheid van onderwijs conform artikel 23 van de Grondwet heeft de VVD in het Regeerakkoord de afspraak gemaakt dat daaraan niet zal worden getornd. De VVD houdt zich aan afspraken (‘wij zijn goed voor onze handtekening’) en zal niet tijdens de kabinetsrit “terugonderhandelen”, zoals de grote klacht van CDA-ers uit het vorige kabinet over de hinderlijke vaste gewoonte van socialisten luidde.

Dat neemt niet weg dat er tal van nieuwe onderwerpen langskomen in een veranderd onderwijsland, die schreeuwen om een oplossing, waar evenwel de grondwetgever uit 1917 in de verste verten niet aan had kúnnen denken.

Ook christelijke partijen, interessant genoeg de SGP voorop, zien in dat zij uit welbegrepen eigenbelang moeten willen meebewegen om die oplossingen te bewerkstelligen. Want juist wie (tegen de onmiskenbare deconfessionaliserende langetermijnbeweging in) het in de hele wereld zo unieke fundament onder de vrijheid van onderwijs bestendig wil behouden, doet er verstandig aan het onmogelijk te maken dat door bijvoorbeeld Islamitische bestuurders een onheus beroep op de onderwijsvrijheid gedaan wordt. De VVD heeft de afgelopen jaren, kijk bijvoorbeeld naar de wetgeving rond de samenwerkingsschool, buitengewoon veel inlevingsvermogen opgebracht voor de voorstanders van de vrijheid van onderwijs – en het zou van respect en fatsoen getuigen als omgekeerd hetzelfde zou geschieden rondom mijn oproep om misbruik van die vrijheid te willen aanpakken.  Betrokkenen in de onderwijswereld horen zich niet te verschansen achter de letter van de Grondwet inzake de onderwijsvrijheid, terwijl hun strevingen in de geest noch de bedoeling van diezelfde wet zijn.

Onduidelijk is nog wat de beste route is om dit punt in wetgevende zin op te pikken. Wellicht is dat om een initiatief-wet (medio 2009) van oud CDA-kamerlid Jan-Jacob van Dijk nieuw leven in te blazen en een daarbij eerder gediend VVD-amendement licht te wijzigen. Misschien echter is amendering van de wet inzake ‘Goed onderwijsbestuur’ een meer praktische route; wellicht ook kan het vorige week aangekondigde initiatief van Celik/PvdA ook de juiste route zijn. De VVD-fractie zal zich hierop de komende maanden breder oriënteren en laten adviseren. Van belang voor dit moment lijkt mij dat de hele Kamer zich hierover uitspreekt in de zin zoals ik heb aangegeven – en het helpt ontegenzeglijk wanneer deze minister dat ook doet – waartoe ik haar bij dezen van harte uitnodig!

3. Mijn derde en laatste hoofdpunt bij deze begroting, ik beperk me bewust tot drie echte hoofdpunten, betreft de financiële nonchalance in ons onderwijs.

De VVD-fractie maakt zich daarover grote zorgen. Eén van de grote opgaven voor het komende decennium is ervoor te zorgen dat de mentaliteitsverandering niet alleen op betere leerprestaties gericht is maar ook op een zakelijker klimaat over de hele linie in het onderwijs. Er zit een merkwaardig soort geloof in het hoofd van zeer velen die in het onderwijs werken, dat deze sector andere mores vergt dan waar elders in de samenleving ook. “Het onderwijs is geen bedríjf, hoor!”, luidt het dan. En dat is het ook niet. Maar dat neemt beslist NIET weg dat ook in het onderwijs, en ja, hier spreekt inderdáád een oud-ondernemer met een eigen bedrijf, een lagere inkomende factuur het snelst en het makkelijkst leidt, tot méér onderwijseuro’s. Er stroomt verdraaid veel geld door ons onderwijs heen, dat deugdelijker en zakelijker beheerd moet worden. Ik geef twee voorbeelden.

Onlangs bleek mij dat voor het afscheid van een MBO-bestuurder [ROC Aventus] een kleine 25.000 euro was uitgegeven; er werd nog even gesjacherd met de cijfers om mij om de tuin te leiden, maar na Kamervragen van mijn kant op grond van informatie van een vasthoudende klokkenluider die mij op het spoor hield, kwam de waarheid toch aan het licht: ook deze Minister ergerde zich aan 25.000 euro voor één afscheid. Tweede voorbeeld: in 2009 zijn er in het primair onderwijs 3.200 onderwijzers teveel aangenomen (op de 135.000 die er in die sector werken). Dat kon omdat de scholen een zogeheten lumpsumfinanciering hebben gekregen: een grote zak met geld en daar zie je het maar van te doen. Nogal wiedes dat er geklaagd wordt dat er geen geld voor schoonmaak en onderhoud meer was, als je teveel mensen aanneemt; een bedrijf kun je zo in ieder geval niet leiden.

Dit deugt natuurlijk niet, allebei niet, maar het probleem zit helaas nog een slag dieper. Niet alleen dat er weleens wat mis gaat in financiële of bedrijfsmatige zin is hetgeen de VVD-fractie (naar de onderwijswereld kijkend) verontrust, maar NÓG meer de volstrekte nonchalance waarmee financiële ontsporingen gelaten worden vastgesteld. En altijd maar weer in de zekerheid dat op de achtergrond vadertje Staat wel weer klaarstaat om, als het misloopt, problemen op te lossen. Men is, iets huiselijker uitgedrukt, onvoldoende gewend de eigen broek op te houden en een beetje zakelijk te denken.

Ik wil van de minister een specifiek actieplan (dat mag op 1 A-4tje hoor, als het maar gebeurt!), waarin wordt vastgelegd dat financiële beslissers in onderwijsland aan concrete op te stellen minimum-eisen op zakelijk gebied moeten voldoen; ik ga er daarbij vanuit dat de minister concrete afspraken maakt met de werkgevers in het onderwijs, dat die eisen omhoog moeten en dat werknemers in onderwijsland met een financiële verantwoordelijkheid daaraan moeten voldoen. Een en ander moet ook in het beroepsregister komen; en geen andere baan in het onderwijs voor wie niet aan de eisen voldoet. Daarbij moet ook het begrip ‘demotie’ niet worden ontweken: iemand die het prima deed voor de klas, tien jaar terug directeur werd, maar voor wie het besturen en al die financiële rimram het tóch eígenlijk niet is, gewoon weer fijn voor de klas gaan staan, misschien wat minder verdienen – en iemand anders die het wél kan de financiën en de organisatie laten doen. We moeten af van het taboe, dat je niet op gemaakte keuzen zou kunnen terugkomen, als niemand er gelukkig van wordt – en bovendien onderwijseuro’s niet maximaal effectief worden ingezet.

Ik zie graag dat de bewindslieden van OCW dit signaal aan het Onderwijs mét ons afgeven. En daar hoort ook bij, ik zeg het met nadruk, dat een werkloos geworden financieel sterke onderwijsdirecteur van een basisschool uit Limburg het volkomen normaal moet gaan vinden om voor z’n baan te verhuizen naar Brabant of Utrecht. Dat vergt veel meer een méntaliteitsomslag bij het individu dat het betreft dan weer een of andere arbeidsmóbiliteit-beleidsnota van het kabinet …

Ik heb nog twee punten:

– In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet streeft naar meer gym op school in het basisonderwijs, beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs – mijn collega De Liefde heeft hier eerder aandacht voor gevraagd. Klopt het dat de Kamer inderdaad, zoals minister Schippers eergisteren heeft gemeld,  vóór 31 maart aanstaande van de minister van Onderwijs een brief zal ontvangen, waarin zij aangeeft hoe deze afspraak uit het regeerakkoord wordt uitgevoerd?

-Vorig jaar heeft mijn fractie een D66-amendement voor de Digitale Topschool niet gesteund, omdat wij ons daarover toen nog geen afgewogen oordeel hadden kunnen verwerven. Ik heb me er inmiddels in verdiept – en het is een hartstikke leuk en ook wérkend particulier initiatief (van de Stichting Cognitief Talent), leergierige leerlingen bovenbouw basisschool kunnen extra opdrachten maken die online worden aangeboden om hen extra uit te dagen hun talenten te ontplooien; met een subsidie van 60.000 euro kunnen ze het intiatief in de lucht houden, vraag de minister vriendelijk dit alsnog regelen, anders moet ik er later alsnog een amendement over indienen;

Mevrouw de voorzitter, ik sluit af.

Ik sprak net nog (bij het normaal gaan vinden om voor je onderwijsbaan te verhuizen of in de trein te stappen) over een mentaliteitsomslag. Het is nu vooral aan de onderwijswereld zelf om in de breedte de cultuur- en mentaliteitsomslag naar beter presteren, een tandje erbij in het onderwijs daadwerkelijk te maken. Waar nodig zal de VVD-fractie in de Tweede Kamer dat proces van harte af en toe een duwtje geven. Ze rekent daarbij op de actieve inzet en steun van de ons doorgaans zo welgezinde bewindslieden achter de regeringstafel.

Lees meer

Spreektekst Ton Elias derde termijn onderwijstijd d.d. 22-11-2011

Voorzitter. De VVD heeft in eerdere onderdelen van deze behandeling duidelijke voorwaarden gesteld om in te kunnen stemmen met het wetsvoorstel. De minister heeft voor mijn fractie belangrijke toezeggingen gedaan en mijn fractie zal in de praktijk nauwkeurig op de naleving daarvan toezien. Indien nodig komt er een Algemene Maatregel van Bestuur, waarvan de minister reeds de hoofdlijnen heeft geschetst. Krijgen leerlingen wel ten minste 1000 uur onderwijs — nu is dit 1040 uur geworden — die voldoen aan de criteria voor onderwijstijd en heeft de medezeggenschap ingestemd met de juiste kwantitatieve en kwalitatieve invulling van die uren? Dat zijn de elementen waarop de inspectie kan en zal toetsen.

De minister kan bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere eisen stellen aan door de scholen te verstrekken informatie inzake de invulling van lesuren. De minister gaat er vooralsnog van uit dat dit niet nodig is, maar daarvoor zijn wel themaonderzoeken nodig. Het eerste onderzoek dat de minister zal verrichten, gaat over het schooljaar 2011-2012. Ik wacht het resultaat van dit onderzoek met belangstelling af. Als het nodig is, komt de Algemene Maatregel van Bestuur er. Die is er dan niet voor niets en kan een stok achter de deur zijn.

Ik wil een beetje relativerend zijn over het voorstel om onder speciale condities naar 1040 uur te gaan. Ik heb niet voor niets in mijn eerste termijn oud-minister-president Van Agt aangehaald. Die zei: dat heb je wel eens in de politiek, de één wil een kameel en de ander wil een paard en uiteindelijk krijg je een dromedaris. Het beest heeft er nu weer een klein bultje bij. Het is niet verschrikkelijk rampzalig. Ik beschouw de uitkomst, met de maatwerkuren, die deels voor leerlingen met een achterstand of voor excellente leerlingen zullen worden ingezet, als een politiek aanvaardbaar compromis, waarmee de VVD kan leven. Dat zal althans mijn advies aan mijn fractie zijn.

De nota van wijziging heeft bepaald niet de voorkeur van mijn fractie, maar is als onderdeel van de totale wet acceptabel, afgezet tegen de situatie waarin deze wet niet tot stand zou zijn gekomen. Collega Van der Ham heeft gevraagd wat er overblijft. De heer Biskop heeft bij interruptie heel helder aangegeven wat overblijft: een heleboel. Daarbij verwees hij naar wat de minister aan het einde van haar verhaal zei. De positie van ouders en andere belangrijke dingen worden geregeld. Voor mijn fractie geeft de doorslag dat deze wet ervoor zorgt dat scholen les moeten geven en dat er minder gehang in de gang en gedrentel op het schoolplein zal zijn. Dat is voor ons de kern. Daarom zal de VVD instemmen met dit wetsvoorstel, als het aan mij ligt.

Lees meer

VVD: Besteed onderwijsgelden aan onderwijs, niet aan feesten

De VVD in de Tweede Kamer hekelt het fortuin dat ROC Aventus heeft besteed aan een afscheidsfeestje voor haar scheidende collegevoorzitter. Geld dat wat de VVD betreft beter uitgegeven had kunnen worden aan onderwijs.

Het uitbundige feest op het ROC kostte in totaal € 24.701. VVD-woordvoerder Elias stelde naar aanleiding van dit incident Kamervragen aan de Minister van Onderwijs. Elias: “een dergelijk bedrag valt maatschappelijk niet te verantwoorden. Onderwijseuro’s dienen ten behoeve van de kwaliteit van onderwijs te worden aangewend. Niet aan feesten en partijen”. Elias drong er bij de Minister van Onderwijs dan ook op aan om dit signaal duidelijk over te brengen aan het ROC. In de beantwoording van de Kamervragen onderschrijft de minister de zienswijze van de VVDer: “Publieke bekostiging moet zo veel mogelijk ten goede komen aan het primaire onderwijsproces. […] Van onderwijsinstellingen verwacht ik dan ook een doelmatige besteding van onderwijsmiddelen”. Het bedrag dat ROC Aventus vorig najaar heeft uitgegeven noemde zij vervolgens “te fors” en gaf verder aan er bij de ROC op aan te dringen om in toekomstige situaties “sober” om te gaan met publieke bekostiging.

Elias: “De minister neemt hier gelukkig ons signaal volledig over. Het is niet alleen gericht aan deze ene school, dit is een signaal aan alle scholen en onderwijsinstellingen: besteed je geld aan je kerntaak, het onderwijs”. Het ROC Aventus heeft zich de kritiek aangetrokken en verklaard dat “een volgend afscheid van bescheidener aard zal zijn”.

Lees meer

Spreektekst Ton Elias voor het Algemeen Overleg ‘Vormende taak van het onderwijs’

Eigenlijk moeten we vandaag bij Cicero beginnen – maar dan red ik het helemáál niet in de mij toegemeten vijf minuten. Dus we houden Petrarca aan als de start, die met het Renaissance-humanistische ad fontes-denken terugkeerde naar de, in dit geval, Latijnse bron.  Francesco Petrarca streed voor een nieuwe culturele bloei, waartoe ook op politiek terrein moest worden aangeknoopt bij de idealen van het Romeinse Rijk. Het humanisme verspreidde zich vanuit Italië weldra over heel Europa – en dit renaissance-humanisme was in sterke mate ook een een onderwijs- en wetenschapshervorming.

Tussen 1600 en 1800 zijn de verdere filosofische ontwikkelingen op dit gebied in het Duitstalige gebied (vooral Pruisen) een voedingsbodem geweest voor het ontstaan van een klassiek vormingsideaal, waarbij het denken omtrent het ideaal van de vrije ontplooiing van de mens een centrale rol speelde. Waar het Nederlandse onderwijssysteem sinds de 19e eeuw stevig aanleunt tegen dat van onze oosterburen, is het logisch dat het onderscheid tussen het Gymnasium en de HBS zich langs dezelfde lijnen als de strijd om de gelijkstelling van het hoogste niveau van de Realschule met het Gymnasium voltrok. (Ik verwijs geïnteresseeren naar Lechners proefschrift ‘Bildung macht Frei’ -dus niet alleen naar Muynks en de Vos’ samenvatting daarvan!- en naar Jan Banks boek uit 2000 over de Hoogtij van Burgerlijke cultuur rond 1900 – mede overigens om niet van plagiaat te kunnen worden beschuldigd).

Ik spring eerst even naar Nederland. In 1849 bracht de staatscommissie-Ewijck een opmerkelijk advies uit over het hoger onderwijs. Volgens de commissie diende het hoger onderwijs de student voor te bereiden op een maatschappelijke functie. Met dit advies ging de commissie lijnrecht in tegen de vigerende regeling, neergelegd in het Organiek Besluit van 1815, die bepaalde dat de taak van de universiteiten eruit bestond om adellijke jongeren voor te bereiden op een leven in hogere kringen. Het Besluit had het verschil tussen de aristocratie en de werkende stand bevestigd en de kloof tussen het universitair onderwijs en de dagelijkse beroepspraktijk vergroot.

Minister Thorbecke, ik citeer hier Bank maar even omdat het immers over een grote liberaal gaat en dan kun je altijd maar beter een betrouwbare wetenschapper opvoeren, “Thorbecke beschikte als enige over voldoende moed, macht en vernieuwingsgezindheid om zo verregaande voorstellen te pousseren. Hij gooide het roer om en legde de adviezen van de commissie-Ewijck vast in de ‘Wet op het Middelbaar Onderwijs’ die hij in 1863 door de Kamer loodste. Deze wet voorzag in verregaande maatregelen ten faveure van het beroepsonderwijs. De meest ingrijpende was de instelling van de Hogere Burger School.” “Niets lag immers meer voor de hand dan dat de revolutionaire lijn die Thorbecke had uitgezet in zijn Wet van 1863, zou worden doorgetrokken in de Wet op het Hooger Onderwijs die hij daarna in voorbereiding nam. Maar de wet die uiteindelijk in 1876 werd ingediend en aangenomen, was een anticlimax. Ze was onduidelijk in haar bedoelingen, halfslachtig van aard en een bron van potentiële conflicten. Enerzijds schiep zij enige mogelijkheid voor beroepsvoorbereidend universitair onderwijs, maar anderzijds maakte zij duidelijk dat dit een ondergeschikt en oneigenlijk doel was van een universiteit die als eerste en voornaamste taak had om elitejongeren beschaving bij te brengen.” Einde citaat.

Terug naar Lechner. Zijn proefschrift concentreert zich op de denkers over onderwijs in Duitsland, die overigens wel degelijk tevens vaak verbonden waren met de praktijk. Wilhelm von Humboldt bijvoorbeeld, vaak beschouwd als de ‘vader’ van vormingsliteratuur, ook als Bildungsaartsvader opgevoerd in het advies van de Onderwijsraad, werd hoofd van de afdeling Eredienst en Onderwijs in het Pruisische ministerie van Binnenlandse Zaken, stelde het gehele onderwijswezen onder staatstoezicht en stichtte in de geest van het Bildungsideaal de  Universiteit van Berlijn  – thans Humboldt-Universiteit.

Hij verenigde de ideeën van Verlichting, de Sturm und Drang van Goethe en Schiller én het filosofisch denken van Immanuël Kant in, oneerbiedig populair geformuleerd, één nieuwe en veelaangehangen vormingspotpourri. Goede vorming is volgens Von Humboldt algemene vorming. Eenzijdige ontwikkeling, of ontwikkeling met puur praktische doelen is een belemmering om echt mens te worden. Echt mens wordt men door bezig te zijn met het esthetische.

De invloed die het Duitse onderwijsdenken uitoefende op Thorbecke, die immers in Duitsland studeerde en daar ook onder invloed van de Duitse onderwijsidealen was gekomen, waarin Bildung centraal stond, moet niet worden onderschat. Von Humboldt meende dat de universiteit Bildung bij moest brengen door middel van Wissenschaft. De ‘Wetenschap’ die Humboldt op het oog had en die hij als belangrijkste onderwijstaak aan de Duitse universiteit meegaf, beoogde zowel de kennis van de klassieken (en was in die betekenis synoniem aan de ‘geleerdheid’ waar ons Organiek Besluit uit 1815 van repte) als het ‘zelfstandig en onafhankelijk onderzoek’, waar de commissie-Ewijck aan refereerde. Thorbecke liet zich door deze zonder meer dubbelzinnige Bildung durch Wissenschaft leiden bij zijn onderwijshervormingen. De te beantwoorden vraag evenwel is in welke richting het Duitse voorbeeld de Nederlandse onderwijswetgeving stuwde. Want dáárover lopen de meningen sterk uiteen. Onderwijshistoricus M. Matthijssen dicht het Duitse model een regressieve invloed op het Nederlandse onderwijs. Von Humboldt had de Bildung gedefinieerd als een nieuw soort Humanisme, met de bedoeling om het beroepsvoorbereidende onderwijs van de universitaire instellingen te weren. De toepassing van dit ideaal op de Nederlandse onderwijswetgeving betekende een terugkeer naar de beginselen van het Organiek Besluit en een bekrachtiging van het standsgewijze onderwijs. Maar volgens onderwijshistoricus Arnold Labrie is dat niet juist. De Duitse Bildung betekende volgens hem dat briljante jongeren zich op grond van hun individuele talent konden kwalificeren voor hoger onderwijs, ongeacht de stand waarin ze waren geboren. De invoering van dit ideaal in Nederland was een belangrijke impuls voor de democratisering van het onderwijs: de burgerij maakte gretig gebruik van de kans die haar werd geboden om haar getalenteerde kinderen naar gymnasium en universiteit te sturen en zich toegang te verschaffen tot een niveau van hoger onderwijs waarvan zij tot dan was uitgesloten. Het Bildungsideaal had dus volgens Labrie een democratiserend effect op het onderwijs in Nederland. Wie heeft gelijk? Ingewikkeld genoeg: beiden. De Wet op het Hoger Onderwijs van 1876 schiep ruimte voor een tegenstrijdige uitleg van de Bildung – en in de kern is dat tot op de dag van vandaag zo gebleven.

Want het denken van Von Humboldt zet ook nu nog aan tot discussies over het doel van onderwijs bijvoorbeeld …. Volgens deze 18e eeuwse idealen moeten burgers breed gevormde personen worden, opdat ze een betere bijdrage zouden kunnen leveren aan het verbeteren van de samenleving. Ik vind persoonlijk dat deel van het denken nogal esoterisch, eerlijk gezegd. Maar waar ik me anderzijds bij thuisvoel is het denken over de ontplooiing van het individu als kern: in de vormingstraditie gaat het vooral om de versterking van de persoonlijke, innerlijke kracht, en pas in tweede instantie om wat je er mee doet.

‘Vorming’ is, terecht, ook vandaag de dag nog een veelbesproken onderwerp. Ik zet me af tegen degenen, en CDA-collega Biskop is van die kortzichtige stroming een belangrijk representant, die menen dat wanneer je Onderwijs TEVENS als economische productiefactor van enorm belang  beschouwt, je daarmee AUTOMATISCH de vormingsidealen bij het grof vuil zou zetten. Wat een onzin! Maar ik zou omgekeerd gráág wat meer aandacht bij de vormingszeloten in het onderwijs zien voor het economisch belang van onderwijs. Ook hier wordt het tijd om BEIDE kanten van de pedagogische medaille op juiste waarde te schatten. Ik ben namens de VVD-fractie over de manier waarop het kabinet dat evenwicht in het vizier houdt, helemaal niet ontevreden. De beleidsreactie van de Minister acht ik adequaat, daar waar zij stelt dat vorming tot de taak van het onderwijs behoort, waar leraren in eerste instantie zelf eigenaar van zijn. De docent moet een beroep doen op zijn eigen drijfveren en passie voor het vak. Tijdens de behandeling van het actieplan leraren spraken we er al over met de Minister.  De vrijheid van het onderwijs geeft de scholen ruimte om hun eigen beleid vorm te geven. Dat lijkt ons de juiste route.

Tot slot nog één praktisch punt over de oproep van het COC aan ons, die ik zo versta dat “kennis van en respect voor sexuele diversiteit”deel uit moeten maken van de kerndoelen in het onderwijs. Enerzijds zijn de kerndoelen niet van elastiek, we kunnen er eenvoudigweg niet de vele en elk op zich (laat dat met nadruk gezegd zijn) zeer nuttige doelen in opnemen. Anderzijds was en is dit thema voor mijn fractie dermate van belang dat de VVD in december 2009 een motie mede heeft ondertekend ook de kerndoelen 38 en 43 te moderniseren. De minister heeft verdedigd waarom zij geen heil ziet in het aanpassen van de kerndoelen; ze wil aandacht voor de kern van taal, rekenen, wiskunde, Engels. In het kader van emancipatie heeft de VVD al duidelijk gemaakt waar ze staat: wij hechten sterk aan aandacht voor seksuele diversiteit op scholen. Ook in deze onderwijscommissie wil ik namens de VVD helder zijn over de diverse oproepen: dit moet wat ons betreft nu gewoon geregeld worden. Ik zeg er wel iets bij: ik deel de zorg van de minister dat we ons echt op de kern moeten concentreren en geen kerstboom van die kerndoelen moeten maken; wat ons betreft blijft het hier dus verder bij. Mijn fractie heeft de steun onder de motie uit 2009 niet ingetrokken en doet dat ook vandaag niet. Ik vraag de Minister dringend onze afweging te volgen. Als het echt nodig zou zijn, kondig ik alvast een VAO en een motie aan.

Lees meer

VVD blij met toezegging Van Bijsterveldt over aandacht voor homosexualiteit op school

De VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft “blij en opgelucht” gereageerd op de toezegging van onderwijsminister Van Bijsterveldt dat er in het onderwijs meer aandacht zal komen voor “sexuele diversiteit”.

VVD-woordvoerder Ton Elias: “Homo’s en lesbiennes zijn normaal in Nederland en dat moet iedereen weten. Al in de jaren zestig was VVD-er Molly Geertsema de eerste in Nederland die dit inzag.” De VVD was om die reden mede-ondertekenaar van een motie die in 2009 het toenmalige kabinet opriep in het onderwijs “meer aandacht aan seksualiteit en seksuele diversiteit” te schenken.

De Minister deed haar toezegging vandaag na een dringende oproep van de VVD-er. Tijdens een overleg met de minister stelde Elias: “Het COC verzocht ons dat kennis van en respect voor sexuele diversiteit deel uit moeten maken van de kerndoelen in het onderwijs. De VVD heeft in het kader van emancipatie altijd duidelijk gemaakt waar ze staat: wij hechten sterk aan aandacht voor seksuele diversiteit op scholen. Ook in deze onderwijscommissie wil ik namens de VVD helder zijn over de diverse oproepen: dit moet wat ons betreft nu gewoon geregeld worden. Ik zeg er wel iets bij: ik deel de zorg van de minister dat we ons echt op de kern moeten concentreren en geen kerstboom van die kerndoelen moeten maken; wat ons betreft blijft het hier dus verder bij.”

Elias concludeerde: “Mijn fractie heeft de steun onder de motie uit 2009 niet ingetrokken en doet dat ook vandaag niet. Ik vraag de Minister dringend onze afweging te volgen. Maar voor als het echt nodig zou zijn, kondig ik nu alvast een motie aan.”

Lees meer

VVD: Licht scholieren eerlijk voor over kans op baan

De VVD wil dat MBO-opleidingen transparant zijn over het beroepsperspectief van de aangeboden opleidingen en daarover betrouwbare en toegankelijke informatie verschaffen. VVD-woordvoerder Ton Elias: “Te veel scholieren maken nu een verkeerde studiekeuze omdat ze verkeerde verwachtingen hebben. Verwachtingen die regelmatig op onkunde stoelen (‘ik wil iets met dieren’), maar ook nogal eens zijn opgewekt door te rooskleurige informatie door de scholen. Dat moet stoppen. Zorg dat de studie-informatie correct, bruikbaar en toegankelijk is. Zeg eerlijk tegen scholieren waar de studie toe leidt: een baan of de kaartenbak. En vertel hun wat ze met die baan ongeveer gaan verdienen. Dat alles zal tot een aanmerkelijk realistischer schoolkeuze leiden.”

Om dit te bereiken, roept de VVD de scholen, de MBO-raad en de nieuwe Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven op om drie concrete punten te realiseren.

1.  Reeds beschikbare informatie over het beroepsperspectief moet beter gebundeld worden en meer toegankelijk worden gemaakt.

2. Per onderwijsinstelling dient vergelijkbare informatie over het beroepsperspectief worden verzameld. Denk daarbij aan salarisgegevens van oud-scholieren en het percentage dat daadwerkelijk het beroep gaat uitoefenen waarvoor hij of zij is opgeleid. Potentiële scholieren moeten bewust zijn dat hun keuze voor een studie directe gevolgen heeft voor hun kansen op de arbeidsmarkt.

3. Deze informatie moet openbaar en in samenhang te raadplegen zijn. Daarbij hoeft geen nieuwe infrastructuur te worden opgetuigd, maar kan worden aangesloten bij bijvoorbeeld de website www.studiekeuze123.nl.

Elias: “Eerlijke en duidelijke informatie over de kans op een baan, het inhoudelijke beroepsperspectief en het toekomstige salaris vormen voorwaarden voor een bewuste keuze. Mooie praatjes en glimmende folders leveren niets op. Scholieren beseffen dat zelf ook.” Vandaar dat Elias rekent op de steun van het Landelijk Actie Komitee Scholieren, de Jongerenorganisatie beroepsonderwijs, het Interstedelijk Studenten Overleg voor HBO en wetenschappelijk onderwijs, FNV Jong en CNV Jongeren. “De VVD wacht verder met spanning op de reactie van de scholen. Ik wil bewust niet nieuwe regels of wetten bepleiten, want die zijn nergens voor nodig als de scholen zelf dit even belangrijke als simpele punt oppikken en snel gaan regelen. Ik beschouw hun reactie als een test voor de vraag: snapt het MBO nu dat het er voor de leerling is of blijven ze hun eigen gebouwen, prestige en leerlingenaantallen het belangrijkst vinden. En ik wil horen wanneer ze dit geregeld hebben. Ik vind dat deze informatievoorziening volgend voorjaar op die site moet staan, zodat de komende lichting MBO-leerlingen al beter voorgelicht haar keuze maken zal,” aldus Ton Elias.

Lees meer

VVD:  Nu de branding door, anders blijft de zesjescultuur

De vandaag door de VO-raad gepubliceerde cijfers over gevolgen van de nieuwe exameneisen zijn verontrustend. Ze vormen echter geen reden het beleid te herzien. Wel moeten leerlingen beter weten waar ze aan toe zijn en dus veel beter geïnformeerd worden. VVD-woordvoerder Ton Elias: “Dat er fikse aantallen leerlingen dreigen te zakken is een duidelijk signaal aan de scholen om sneller aan de nieuwe eisen te voldoen en te zorgen dat het onderwijs voldoet aan het gestelde niveau. Er zijn democratische besluiten genomen om er een tandje bij te zetten in het onderwijs, omdat we anders op termijn door China en India voorbijgelopen worden. En die besluiten dienen dus te worden nagekomen en uitgevoerd, ook door het onderwijsveld zelf. We moeten nu door de branding, anders komen we nooit van de zesjescultuur af.”

Lees meer

Spreektekst Ton Elias plenair debat onderwijstijd d.d. 26-10-2011

Dit wetsvoorstel wijzigt de definitie van het nog steeds wat diffuse begrip “onderwijstijd”. Wat kwantiteit betreft wijzigt dit voorstel alleen het aantal uren – de zogeheten “klokuren” in het onuitroeibare onderwijsjargon dat overigens zoveel mogelijk uit te bannen ware, mevrouw de voorzitter!

In de eerste drie klassen, de zogeheten ‘onderbouw’ van het voortgezet onderwijs gaan we van nu ook in de wet van 1040 naar 1000 uur, zodat het nu in alle schooljaren in het voortgezet onderwijs 1000 uur wordt (en 700 uur in het eindexamenjaar). Ik zal de publieke tribune en degenen die ons anderszins vandaag volgen nu maar niet vermoeien met de al dan niet gekunstelde ratio achter de 37 ½ week x 26,67 klokuren die achter deze 1000 uren zit – en maar gewoon vertellen zoals ik het zie: er is jarenlang enorm gekoekhapt over het precieze aantal uren en dit is het geworden. Hier geldt wat oud-premier Van Agt ooit zei over politieke besluitvormingsprocessen: de een wil een paard en de ander een kameel, dus wat krijg je dan – – inderdaad: een dromedaris …). Nóg wat huiselijker: de VVD-fractie heeft liever 1000 uur die ook echt nuttig wordt besteed dan 1040 uren, waarmee de hand wordt gelicht.

Voor mijn fractie is dan ook de invulling van de onderwijstijd verreweg het belangrijkst: wat is nou precies onderwijstijd en wat niet? Is twee klassen die gelijktijdig zelfstandig materiaal voor profielwerkstukken opzoeken via internet en één leraar die tussen die twee klassen heen en weer pendelt “onderwijstijd”?

De VVD zet bij deze wetsbehandeling in op drie hoofdpunten:

1) hoe wordt het begrip onderwijstijd concreet ingevuld, 2) hoe zit het met de controle erop en 3) als kinderen goed en daarmee bedoel ik relatief goed presteren, waarom staken we dan onze inzet om ze niet toch nog beter te laten presteren door ze méér les te geven?

Wat het eerste betreft volgt het wetsvoorstel de aanbevelingen uit 2008 van de Commissie Onderwijstijd, voorgezeten door mijn illustere voorganger als VVD-onderwijswoordvoerder Clemens Cornielje, namelijk dat onderwijsactiviteiten, welke dan ook, om als “onderwijstijd” mee te tellen moeten voldoen aan drie criteria:

–         Ze dienen onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel te worden uitgevoerd;

–         Onderwijsactiviteiten dienen deel uit te maken van het door de school geplande en voor leerlingen verplichte onderwijsprogramma;

–         En ze dienen door een inspirerend en uitdagend karakter bij te dragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast van leerlingen.

Wat “onderwijstijd” nu exact is wordt op schoolniveau bepaald, maar wel binnen bovenstaande drie criteria. De medezeggenschapsraad moet er mee instemmen; dit betekent dat de ouders en de leraren er zich in moeten kunnen vinden. De Inspectie waakt over dit instemmingsproces. Heeft de medezeggenschapsraad niet ingestemd, dan kan een bekostigingssanctie volgen. Voor alle duidelijkheid: dit wetsvoorstel wijzigt de inhoudelijke eisen van het onderwijs niet: aan de zogeheten eindtermen wordt niet gesleuteld.

De Inspectie voor het Onderwijs heeft in het schooljaar 2006/2007 een representatieve steekproef gehouden naar de “onderwijstijd”. Deze heeft toen vastgesteld dat bij de formele zeven weken vakantie de werkelijke zomervakantie op maar liefst tien weken uitkwam. In het wetsvoorstel wordt de zomervakantie formeel naar zes weken verkort en worden strengere regels geïntroduceerd in de periode van op- en afbouw van een schooljaar. Voor de VVD staat handhaving voorop; deze wordt uitgevoerd door de Inspectie.

De minister krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur (we noemen dat hier AMvB…) maatregelen te treffen om te bepalen hoe scholen de verantwoording in moeten vullen als zij in gebreke zouden blijven. Deze clausule is voor de VVD essentieel. Ik wil de Minister van Onderwijs vragen wanneer naar haar mening scholen in gebreke blijven en hoe het aanpakken daarvan vorm krijgt in die AMvB – en ik wil haar dringend vragen om in haar antwoord enkele hoofdpunten uit zo’n AMvB te schetsen. Instemming met het wetsvoorstel is voor mijn fractie afhankelijk van het antwoord op deze voor de VVD essentiële vraag.

Waarom ben ik daar zo scherp op? Niet omdat wij iedereen in het onderwijs wantrouwen en voor elke school een man met een gleufhoed in een Peugeot 403 Cabriolet willen posteren [Columbo] – een karikatuur die de oppositie weleens van onze ‘we-zijn-wel-goed-maar-niet-gek’-opstelling, waar NIKS mis mee is, tracht te maken.  Wél omdat de structuur van de wet eventueel misbruik door een enkele school naar onze mening te gemakkelijk kan maken als er geen stok achter de deur zit.

Ik wil het Regeerakkoord letterlijk nemen; daarin staat niet voor niks: “Scholen gaan roosters zonder tussenuren maken en voorkomen lesuitval”, waarbij de impliciete aanname is dat ze dit eigener beweging zullen doen en dat, indien ze dat nalaten, eerst eventuele negatieve resultaten op de zogeheten kerndoelen zullen leiden tot actie van overheidszijde. Huiselijker geformuleerd: de Onderwijsinspectie kan alleen maar controleren op het proces en kijkt – anders dan naar de genoemde drie criteria – niet nader naar de invulling. Dit alles is één van de uitvloeisels van het rapport van een politiek breed gedragen commissie-Dijsselbloem uit 2007, dat de scholen meer met rust wil laten en niet dol wil maken met Haagse bemoeizucht. Dat is op zich een loffelijk streven, maar ik stel mij ook hier de vraag of we de penduleslinger niet te ver naar de andere kant laten doorslaan. Graag krijg ik dan ook de toezegging van de Minister om de Inspectie steekproeven te laten houden, en dat mag in de vorm van een al bestaand instrument van de Onderwijsinspectie: een themaonderzoek. Ook een toezegging op dit punt is voor mijn fractie essentieel.

Voor de VVD, mijn derde punt, staat ten slotte excellentie en meer aandacht voor de goed presterende kinderen hoog op de agenda. Door een minimumnorm van 1000 uur te stellen is er wellicht te weinig aandacht voor deze kinderen. Ook, of beter: zélfs, de 20% best presterende kinderen presteren vaak onder hun niveau. Als we niet alleen van de zesjes-, maar ook van de zéventjescultuur af  willen, moeten we juist déze kinderen uitdagen met meer en beter ingevulde lestijd. Benadrukt moet worden, ook door onze Onderwijsminister, dat de 1000 uur wat ons betreft in die zin bepááld niet heilig zijn, dat het er stellig ook wat bij ons betreft alle scholen die daar trek in hebben beslist méér mogen worden!

Lees meer

Spreektekst Ton Elias AO Laaggeletterdheid d.d. 2011-10-12

(Alleen gesproken tekst geldt)

In het regeerakkoord is door het Kabinet toegezegd een actieplan te ontwikkelen om de laaggeletterdheid aan te pakken.

De in het genoemde actieplan voorgestelde maatregelen zijn een vervolg op het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006-2010 ‘Van A tot Z betrokken’. Volgens het rapport ‘Opbrengsten in beeld’ van het Centrum van Innovatie voor Opleidingen (CINOP) uit 2011 blijkt dat ondanks alle genomen maatregelen nog altijd 10% van de beroepsbevolking laaggeletterd is. Volgens de Minister komt dit, omdat het een zogenaamde ‘dynamische groep’ betreft. De uitstroom is gelijk aan de instroom. Volgens het genoemde rapport is de prognose dat in 2020 nog steeds 10% van de beroepsbevolking laaggeletterd is, mede daarom acht het Kabinet nieuwe maatregelen nodig.

Voor we nou aan een nieuw actieplan beginnen, hoe zorgen we er nu voor dat we die verkeerde dynamiek eruit halen?! Dus: dat we straks niet zeggen ‘het is wel gelukt, we hebben een hele hoop mensen van laaggeletterdheid afgeholpen, maar helaas, toch is nog steeds tien procent laaggeletterd?!’ Vraag: hoe voorkomen we dit? Antwoord vind ik onvoldoende in de stukken, dus krijg ik het graag nu! Ik zeg het maar even cru: voor ik namens mijn fractie gelden voteer, wil ik zeker weten dat het niet is om tegen allerlei actiegroepen en belangenclubs te kunnen zeggen: we hebben d’r aandacht voor hoor, we geven er een kleine zeventig miljoen aan uit (over de cijfers straks meer) dus het zit wel goed. Nee, ik wil dat het tot iets leidt en dat het werkt en eerder zeg ik geen ja – zo simpel is dat.

1) Actieplannen PO/VO/MBO: oké, eens. Niet genoeg kan het belang worden benadrukt van een centrale eindtoets en van het leerlingvolgsysteem.

2) Volwasseneneducatie nadruk geletterdheid (taal en rekenen): oké, eens.

3) Algemeen: VVD kan zich in grote lijnen vinden in doelstellingen actieplan. Geletterdheid  vergroot economische kansen van mensen; volwassenen die laaggeletterd zijn, lopen meer kans om werkloos te raken en te blijven. Voorts heeft iedereen in Nederland basiskennis taal en rekenen nodig om deel te kunnen nemen in de maatschappij. Nu beheerst een grote groep Nederlanders niet het taalniveau van het eind van de basisschool. 10% van de beroepsbevolking laaggeletterd, waarvan het grootste gedeelte 45 jaar of ouder is. Anderhalf miljoen mensen laaggeletterd, meer dan een miljoen (1,1 miljoen!) daarvan behoort tot de potentiële beroepsbevolking (waarvan ruim 500.000 werkloos). Dit is natuurlijk een “onwelgevallige waarheid”, maar wel een zeer reëel probleem. Dat een grote groep Nederlanders het eindniveau van de basisschool niet onder de knie heeft vind ik schokkend. Nogmaals: leerlingvolgsysteem, eerder bijsturen in het primair onderwijs.

4) Óf ik ben zelf laaggeletterd en kan niet goed lezen, of wat voor mij de kernvraag vind ik niet of onvoldoende in de stukken: hoe krijgen we meer mensen naar de cursus. Het gaat veel over het verbeteren van het aanbod, over het aanpassen van definities (ook gebrek aan digivaardigheid gaat meedoen), allemaal prima, en belangrijk ook, maar: hoe krijgen we ze erbij?? Er staan wat brabbelzinnen op pagina 5, maar die zeggen mij niks, want dat is Haags koeterwaals. Ik citeer de Minister: “Ik zal, samen met de betrokken departementen, met voorstellen komen om prikkels in het systeem in te bouwen om volwassenen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om educatietrajecten te volgen en daadwerkelijk af te ronden. De relatie met het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid van de minister van SZW is hierbij onderwerp van onderzoek.” Ik wil veel meer weten over de manier waarop de al dan niet informele digitale leeromgevingen zullen worden ingezet, voor ik er ja tegen zeg om hier 4 miljoen voor uit te geven. Ik weet wel dat de rest van de Kamer 4 miljoen peanuts vindt, maar IK dus niet.

Over geld gesproken: paar vragen over de Financiën: p. 4 brief: er is 58 miljoen voor laaggeletterdheid en volwasseneneducatie binnen de 116 miljoen educatiegelden (P. 39 vd OCW-begroting), daarvan wordt 5 miljoen nu apart gezet voor de pilots (ik zou zeggen ‘proefprojecten’…) van de stichting Lezen & Schrijven. Vraag: zit die 5 miljoen binnen die 58 binnen die 116 of binnen het andere deel van die 116 miljoen? Indien binnen die 58, dan geven we dus 58 (inclusief of exclusief 5 miljoen) +  4 nieuwe aanvalsplan + 3 miljoen voor kunst van Lezen (dat op zich onze instemming heeft) = 65 (of 70) uit voor laaggeletterdheid, exclusief analfabetisme?? Graag duidelijkheid.

Enkele punten nog: ik wil benadrukken, dat de VVD-fractie er aan hecht het commerciële onderwijs toegang te geven tot educatie aan laaggeletterden. Het voortrekken van het bekostigde onderwijs moet wat mij betreft van tafel. Deze oproep deed ik eerder tijdens het algemeen overleg inzake het middelbaar beroepsonderwijs op 20 maart van dit jaar. Gemeenten zijn nu verplicht volwasseneneducatie in te kopen bij de door het Rijk gefinancierde ROC’s. De Minister gaf destijds aan dat ze het beschikbare budget voor de aanpak van laaggeletterdheid niet wil versnipperen, onder de voorwaarde dat de ROC’s “goede waar leveren voor een redelijke prijs”. De vraag is of de gedwongen winkelnering leidt tot de door de Minister beoogde prijs/kwaliteitsverhoudingen, voorts is nog onduidelijk welke prijs/kwaliteitsverhoudingen de Minister wil stellen.

Verder: Wat betekent de nieuwe definitie voor het aantal laaggeletterden?

– Hoe gaat de Minister de versnippering concreet aanpakken? Veel verschillende initiatieven (Digivaardig&Digibewust van Economische Zaken; Centiq van Financiën (gericht op financiële geletterdheid) en niet te vergeten het hele inburgeringsbeleid. Hoe worden deze losse initiatieven aan elkaar gekoppeld?

-Hoeveel mensen zijn laaggeletterd, maar wel ‘digivaardig’?

-En tenslotte: moet niet véél meer worden gebruikgemaakt van de consultatiebureaus en de Op Stapprojecten, want DAAR wordt laaggeletterdheid onmiddellijk herkend en vastgesteld.

Lees meer