Spreektekst Ton Elias onderwijsbegroting 2012, tweede termijn d.d. 01-12-2011
MdV: we horen hier een debat te voeren, ook in 2e termijn. Het is mij een gruwel dat we die 2e termijnen vaak louter nog gebruiken voor een diarree van moties. Ik kom er dan ook straks met slechts één. Maar eerst wil ik graag nog zeggen het zeer eens te zijn met collega Beertema die gisteren zo treffend zei ‘we overvrágen toch niet, met die paar simpele dingen die we van het onderwijs verlangen. Ook een opmerking van de heer Dijkgraaf was me uit het hart gegrepen, namelijk ‘slechts 30% van de school is gericht op opbrengstgericht werken, dat horen ze gewoon te doen” – ik vond dat hele rake opmerkingen – en ik sluit me er van harte bij aan.
Ik ben het zeer eens met de opmerking van de minister over onderwijs en kennis als onze kanskaart voor de toekomst. Ook ben ik erg blij dat de minister zo ruimhartig en duidelijk heeft uitgesproken dat haar discussie over betrokkenheid van ouders niet betekent dat vrouwen hun baan zouden moeten opzeggen om zich meer met het onderwijs van hun kinderen te kunnen bemoeien. We hebben geen Kabinet met een moderne, liberale minister-president om terug naar de jaren ‘50 te gaan.
Dit kabinet zet op meerdere punten in op het verhogen van de kwaliteit. De centrale toetsing is daarvan een onderdeel en een middel om de kwaliteit te verbeteren. Van toetsen alleen wordt leerling niet beter. Maar hoe meer toetsen, hoe gewoner het wordt, en dáár wordt een leerling beter van: door de leerling te volgen kun je achterstanden eerder signaleren en daar op reageren. Door de prestaties van alle leerlingen te volgen, breng je in kaart hoe docenten en scholen presteren. In zijn totaliteit is het geen toetsterreur, maar een middel om de kwaliteit te verhogen. Ik ben het eens met de Minister, die afstand nam van de ongetwijfeld goed bedoelde, maar voor de lange termijn, onverstandige woorden van mevrouw Ferrier.
Het idee van de PVV om het ‘je’ en ‘jij’ in het onderwijs aan te pakken is sympathiek, maar het is belachelijk om scholen op te leggen hoe de omgang tussen leerlingen en leraren is. Dit is aan de school zelf. In Den Haag moeten we de nadruk leggen op kwalitatief goed onderwijs met goede leraren die het beste uit leerlingen halen. Of zo’n leraar wordt aangesproken met ‘je’ of ‘meester Harm’ is niet aan ons als parlement te bepalen.
Ik heb met groot genoegen vastgesteld dat er breed draagvlak lijkt te ontstaan voor het aanpakken van misstanden rond het onderwijs die oneigenlijk kunnen schuilen (ik vat een heel genuanceerde discussie uit de 1e termijn nu even erg kort samen) onder de paraplu van de vrijheid van onderwijs. Ik acht het van groot belang dat gegeven dan ook uit te spreken en ik hoop op zo breed mogelijke ondersteuning vanuit de hele Kamer. Vandaar de volgende motie:
De Kamer
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de vrijheid van onderwijs, zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet een groot en belangrijk goed is;
van mening dat kwalitatieve misstanden in het onderwijs niet behoren te kunnen worden gelegitimeerd met een beroep op dit artikel;
spreekt als haar oordeel uit dat op korte termijn gepoogd moet worden deze kwalitatieve misstanden te bestrijden en voorkomen zonder bovenbedoelde vrijheid van onderwijs aan te tasten;
verzoekt de Regering aan een dergelijk streven mee te werken.
Elias