Spreektekst Ton Elias plenair debat wetsvoorstel kwaliteit speciaal onderwijs d.d. 14-03-2012
NB Louter het gesproken wood geldt
Mevrouw de voorzitter, ook vandaag weer behandelen wij een belangrijk onderwerp, de kwaliteit van ons speciaal onderwijs. Op de kern is veel van wat er over dit onderwerp te zeggen valt vorige week al naar voren gebracht.
De zorgleerling maakt veel emoties los, dat hebben we vorige week gezien. Maar we moeten de discussie verder trekken dan één over geld. De leerlingen in het passend onderwijs krijgen te vaak slecht onderwijs. In het verbeteren van de kwaliteit van het speciaal onderwijs ligt de echte sleutel naar hetgeen denk ik alle partijen in deze Kamer willen: alle kansen benutten die deze kinderen hebben op een zo normaal mogelijke toekomst.
In mei 2010 constateerde de Onderwijsinspectie dat verbeteringen in de kwaliteit van het speciaal onderwijs (“so”: basisscholen) en voortgezet speciaal onderwijs (“vso”) zichtbaar zijn, maar dat het verbeterproces erg traag verloopt. Het aantal zwakke scholen voor speciaal onderwijs is te groot: op 1 januari 2010 was bijna 30% van de scholen zwak (28%) of zeer zwak (bijna 2%). De Onderwijsinspectie constateert dat genoemde scholen onvoldoende gericht zijn op het behalen van optimale onderwijsresultaten, onvoldoende planmatig werken en onvoldoende zicht hebben op de door hen geboekte resultaten. Dat is nogal wat. Ongetwijfeld wordt op een positieve manier gewerkt aan verbeteringen en zullen ook de vliegende brigades die scholen bijstaan hier nuttig werk verrichten.
Mijn fractie is van mening dat er werkelijk teveel kinderen uit het speciaal onderwijs naar de Wajong gaan – en nee, ik hoop daarmee een interruptie voor te zijn, ik zeg dat niet uit budgettaire overwegingen, maar om principiële redenen: ook kinderen die speciaal onderwijs gevolgd hebben, hebben recht op een zo zinvol mogelijke toekomst.
Het door mijn fractie onderstreepte doel van de beoogde kwaliteitsverbetering van het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs is nu juist het vergroten van de kansen van leerlingen met een beperking op een volwaardige participatie in de maatschappij; het voorkomen van een onnodig beroep op een uitkering is voor ons nuttige bijvangst, niet het doel.
Vorig jaar juni was ik bij de Tyltylschool Rotterdam waar bleek dat voor sommige kinderen, in tegenstelling tot anderen, monotoon werk –het voorbeeld dat genoemd werd was papier versnipperen- zeer geschikt is en dat zij hier ook plezier aan beleven. Het uitgangspunt is volgens de VVD dan ook –meerdere fracties benadrukten dat vorige week mét ons- dat we moeten kijken naar wat kinderen wél en niet louter naar wat ze niet kunnen. We moeten niet vooral het probleem willen zien, maar ook de kansen van kinderen.
Het is vanuit die filosofie dat mijn fractie vindt dat we veel meer kinderen moeten begeleiden naar werk en, als het even kan, naar vervolgopleidingen. We moeten een maximale poging doen om ervoor te zorgen dat minder kinderen rond hun 18e of 19euit het speciaal onderwijs komen en linea recta in de Wajong terecht komen. Het UWV heeft vastgesteld dat een substantieel deel van de instroom in de Wajong afkomstig is uit het voortgezet speciaal onderwijs. 27% van de Wajongers met een opleiding in het (voortgezet) speciaal onderwijs kan worden begeleid naar een arbeidsplek bij een reguliere werkgever en nog eens 29% naar een andere vorm van participatie, aldus het UWV. Daarvoor is het noodzakelijk dat vooral de afstand van school tot werk en werkgevers kleiner wordt. Investering in de kwaliteit van het onderwijs leidt er volgens de Minister toe dat meer leerlingen direct naar een vorm van participatie worden geleid, zo mogelijk zonder uitkering.
Is door de Minister overwogen om veel scherper als opdracht aan het speciaal onderwijs mee te geven dat het zich zoveel mogelijk dient te richten op het voorbereiden van kinderen op werk dan wel een vervolgopleiding en om dan ook vervolgens scherp in de gaten te houden of deze beweging ook op gang komt? Zou het formuleren van kwantitatieve doelstellingen – evt geënt op de genoemde cijfers van het UWV- en het zetten van een monitor op de uitkomsten niet tot veel betere resultaten kunnen leiden dan een deel van de voorstellen uit de maakbare samenlevingsfabriek, die de minister nu aanreikt? Of zou het niet tenminste én-én moeten zijn? Naar de overtuiging van mijn fractie schuilt in de door de Minister aangekondigde maatregelen het gevaar van bureaucratie. Moet de focus niet op de resultaten in termen van ‘aan betaald werk geholpen’ liggen i.p.v. het optuigen van het speciaal onderwijs met regels? Moet niet ook hier onze bureaucratiewaakhond, die we vorige week in het leven geroepen hebben, een zeer stevig oogje in het zeil gaan houden?
Om een kwaliteitsverbetering te bereiken doet de Minister van Onderwijs tal van voorstellen;
1. Het bestendigen van het ontwikkelingsperspectief;
2. Het invoeren van een verplichte voortgangsregistratie voor elke leerling met het doel het beste uit alle leerlingen halen door hogere leerresultaten te bevorderen (ook wel opbrengstgericht werken genoemd); dat kan alleen in samenhang met het genoemde ontwikkelingsperspectief.
3. Het invoeren van drie zogenoemde uitstroomprofielen; a) het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, b) het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel en c) het uitstroomprofiel dagbesteding; er komen kerndoelen voor, die in Algemene Maatregelen van Bestuur worden vastgelegd.
4. Het uitreiken van een regulier diploma bij succesvol afronden examens, getuigschrift (bewijs afronding opleiding, zonder examens behaald te hebben) of overgangsdocument (bevat informatie over kennis en kunde van de leerling). Daarbij heeft het getuigschrift niet het civiel effect van een regulier diploma, maar wordt het van psychologisch belang geacht voor het gevoel van eigenwaarde van de leerlingen;
5. Het aanstellen van gekwalificeerde vakmensen als zij-instromer voor bepaalde beroepsgerichte vakken;
6. Verplichte stages in het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht; en tenslotte de
7. Mogelijkheid tot nazorg door de school aan de leerling na het verlaten van de school.
Als ik zo dat lijstje langsloop, dan vraag ik mij toch serieus af of we daadwerkelijk aan de juiste knoppen draaien om de kwaliteit in het speciaal onderwijs op orde te brengen. Zijn dit nu werkelijk de maatregelen die zorgen voor meer kinderen aan een baan? Zoals zo vaak strijd ik hier zij aan zij met de SP tegen rimram en bureaucratie. Graag een reactie van de minister.
Het profiel dagbesteding hoort uitsluitend bestemd te zijn voor leerlingen van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij niet in staat zijn een diploma te behalen of een duurzame plaats op de arbeidsmarkt te verkrijgen. Het bevoegd gezag van de school bepaalt in overleg met ouders en leerling –indien meerderjarig- het juiste uitstroomprofiel school, werk of dagbesteding. Hoe houdt de Minister toezicht op de besluiten van het bevoegd gezag? Toets zij die besluiten en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? En verbindt zij daar eventueel kwantitatieve prestaties aan? Over hoeveel jaar begeleidt het voortgezet speciaal onderwijs wat de Minister betreft daadwerkelijk naar een baan en niet langer naar de Wajong? De Inspectie houdt toezicht op de succesvolle uitstroom uit profielen; hoeveel leerlingen starten in het op werk gerichte uitstroomprofiel en hoeveel verlaten die succesvol? Welke mogelijkheden bestaan er om te interveniëren als de Inspectie constateert dat té veel leerlingen niet succesvol het voor hen meest geschikte profiel afronden?
Het bevoegd gezag heeft tot wettelijke taak om onderwijs te verzorgen dat aansluit bij de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling, waarbij aangegeven wordt dat de leerling het hoogst haalbare onderwijsniveau en uitstroomperspectief moet volgen; maar het gaat me hier natuurlijk niet alleen wat in de wet staat, maar wat er vervolgens feitelijk gebeurt. En dan zien we dat er veel te weinig kinderen in een baantje terecht komen. Nogmaals: op dit kernpunt graag de reactie van de minister.
De VVD heeft ook vorige week aangegeven dat het eindoordeel bij de professional hoort te liggen. Er ligt wel een amendement, horende bij het wetsvoorstel passend onderwijs om te zorgen dat ouders die werkelijk niet kunnen leven met het gekozen oordeel, de mogelijkheid hebben hun geschil voor te leggen aan een commissie. Hoe ziet de Minister geschillen over het uitstroomprofiel? Is de positie van ouders voldoende geborgd zonder afbreuk aan de professionaliteit van de school te doen?
Mdv, van de Minister wil mijn fractie weten waarom zij in de tal van aangekondigde maatregelen de leraar onvoldoende noemt. De kwaliteit van het onderwijs valt of staat met de kwaliteit van leraren en schoolleiders, zeggen we hier terecht regelmatig met z’n allen in koor. Waarom worden er dan geen extra eisen gesteld aan leraren werkzaam in speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs? Zou het niet verstandig zijn om een extra eis op te nemen in het lerarenregister voor leraren in het speciale onderwijs? Hoe zit het met de aandacht voor speciale technieken die je als onderwijsgevende in het speciaal onderwijs nodig hebt op de pedagogische academies voor het basisonderwijs, de PABO’s? Ik sprak gisterenavond nog zo’n PABO-student, ik hoop dat hij het debat nu volgt, dat hij nul extra aandacht in z’n opleiding kreeg voor het speciaal onderwijs, gewoon niks. Hij zei, ik citeer: ‘ik mag het in de praktijk gaan leren, oefenen op kinderen dus’. vandaar mijn vraag: hoe en wanneer gaan we dat veranderen? Want als we dat nalaten, hoeven we hier ook nooit meer te beweren dat de leraar de spil in de klas is immers …
En hoe staat het met de schoolleiders; stimuleren zij wel voldoende dat er opbrengstgericht gewerkt wordt in het speciale onderwijs? Wat is hun rol geweest in het feit dat nu bijna een derde van de scholen voor speciaal onderwijs kwalitatief zwak onderwijs levert? Graag informatie en graag een reactie.
Nog enkele losse punten tot slot:
1. Tot twee jaar nadat de leerling de school heeft verlaten, kunnen de ouders beroep doen op nazorg door de school, in de vorm van advisering om de overgang naar vervolgonderwijs, werk of dagbesteding te ondersteunen. De verwachting van de Minister is dat dit incidenteel zal gebeuren. Op mijn vraag in de schriftelijke voorbereiding wat dit betekent voor de personele last van een school zegt de Minister geen algemene uitspraak te kunnen doen. Kortom, eventuele personele consequenties zijn niet duidelijk. De VVD wil hier echter meer duidelijkheid over. Want als we iets opnemen in de wet, moeten we dat ook kunnen waarmaken. Want als we iets niet kunnen waarmaken, en we schrijven het wel in de wet, schrijven we met onze pen in de lucht en stappen we in de valkuil van de goede bedoelingen die niet worden waargemaakt en creëren we ergernis over en ongeloof in de politiek.
2. Een soortgelijk bezwaar heb ik op een ander punt. De Onderwijsraad heeft in een advies over dit wetsvoorstel gestipuleerd dat zelfredzaamheid (zelfverantwoordelijkheid, zelfbeschikking) altijd het streefdoel is van onderwijs. Dit zou het kernconcept, het uitgangspunt van nieuwe wetgeving moeten zijn. De VVD is van mening dat het doel van het speciaal (voortgezet) onderwijs moet zijn: het begeleiden van leerlingen op een zo veel mogelijk zelfstandige deelname aan de maatschappij. Zoals ik vorige week al zei, er is straks, als de kinderen groot zijn – geen speciale wereld waarin deze kinderen van het speciale wereld leven, maar alleen de ‘gewone’, van zichzelf al complexe maatschappij. De Minister wil evenwel het begrip ‘zelfredzaamheid’ eerst uitwerken in de omschrijving van de kerndoelen; die zijn pas bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel (1 augustus 2013) beschikbaar en worden per AMvB uitgewerkt. Maar vanwege het belang van genoemde AMvB wil de VVD weten welke richting deze krijgt en weten hoe de Minister op hoofdlijnen invulling wil geven aan dat begrip zelfredzaamheid. Voorts wil ik graag weten hoe de afgelopen jaren dan invulling gegeven is aan dat begrip ‘zelfredzaamheid’ – zoiets komt toch niet uit de lucht vallen? Graag een reactie.
3, tenslotte, het bevoegd gezag van de school besluit op basis van professionaliteit over het ontwikkelingsperspectief. Ouders en de leerling, indien meerderjarig, worden betrokken bij het opstellen van het ontwikkelingsperspectief, maar het bevoegd gezag heeft het laatste woord over het uitstroomprofiel. Wanneer de ouders het hier niet mee eens zijn kunnen zij naar een klachtencommissie stappen of, nog even afhankelijk van een nog onder constructie zijnd amendement op het wetsvoorstel passend onderwijs morgen wordt aangenomen, naar een geschillencommissie. De VVD wacht af hoe deze geschillenregeling in het passend onderwijs vorm krijgt en hoopt dat de minister er al in haar eerste termijn iets inhoudelijks over kan aangeven.
Mevrouw de voorzitter, dat er iets moet gebeuren om de kwaliteit in het speciaal onderwijs te verhogen is evident. Ik wacht de antwoorden van de minister op een aantal indringende vragen die ik namens mijn fractie gesteld heb, af.