Spreektekst Ton Elias plenaire behandeling passend onderwijs

Spreektekst Ton Elias Passend Onderwijs behandeling passend onderwijs d.d. 06-03-2012 (NB Louter het gesproken woord geldt)

 

Mevrouw de voorzitter,

Juist de VVD wil dat kinderen die echt zorg nodig hebben, deze ook krijgen en zullen blijven ontvangen. Er loopt een kaarsrechte lijn van mijn eerste interruptie bij de behandeling van de eerste onderwijsbegroting nog geen maand na de beëdiging van het kabinet-Rutte naar onze inbreng vandaag: kinderen die zorg behoeven, dienen deze te krijgen.

Juist de VVD wil dat, zorg voor kinderen die dat nodig hebben, wanneer we benadrukken dat er geen cent teveel naar gebouwen en vergaderaars en inefficiëntie en bureaucratie moet en dat zoveel mogelijk van het beschikbare geld naar de school en in de klas terecht dient te komen.

Wij geven in Nederland ook na de dringend noodzakelijke herziening van het stelsel van passend onderwijs, waarover ik uiteraard nog uitgebreid te spreken kom, nog steeds bijna twee miljard euro uit voor speciaal onderwijs en voor begeleiding van kinderen in het regulier onderwijs.

Met dat bedrag geven we daar straks net zoveel aan uit als in 2005. MdVoorz, daarmee is Nederland NIET een asociaal land, daarmee handhaven we alle 70.000 plaatsen voor kinderen in het speciaal onderwijs en daarmee handhaven wij een fatsoenlijk voorzieningenniveau.

In 2003 was de verwachting dat een kwart van de leerlingen in het speciaal onderwijs met een rugzak naar het regulier onderwijs zou gaan. Dat ging uit van een stabiel blijvend aantal indicaties. Er is echter in 7 jaar tijd een groei van 65% aan indicaties geweest, die geleid heeft tot een uitgavenstijging van structureel een half miljard euro, 500 miljoen euro. De geplande bezuiniging is mogelijk: ambtelijke heroverwegingen van het kabinet CDA/PvdA/ChristenUnie kabinet Balkenende-Bos lieten zien dat (wanneer het aantal zorgleerlingen zou worden teruggebracht tot het niveau van 2003) € 565 miljoen euro te besparen valt. Het Kabinet  nu gaat uit van een voorzichtiger scenario en boekt € 300 miljoen euro in, zoals gezegd het niveau van 2005.

Kijk, ik accepteer, mijn fractie accepteert, serieuze vragen over het vergroten van klassen in het speciaal onderwijs met 10 procent. Mijn fractie accepteert ook kritische noten over het verlies van een aantal arbeidsplaatsen van ambulante begeleiders (de mensen van buiten die kinderen in ons onderwijs met specialistische hulp bijstaan).

Bezuinigen wordt nooit en nergens met applaus ontvangen en doet altijd pijn. Dat realiseert ook mijn fractie warempel wel.

Maar wat ik niet accepteer, nu niet, straks niet en nooit niet, – wat de VVD niet accepteert is groteske stemmingmakerij.

Schooldirecteuren en leraren die ouders en kinderen voorspiegelen dat er, en ik citeer uit mails aan ouders, “ontoelaatbare kaalslag in het onderwijs plaatsvindt”. Leraren, tot aan bestuurders van onderwijsorganisaties toe, die tijdens de les en dus in hun klas aan leerlingen vertellen dat VVD en PVV het onderwijs “kapot maken” (ik citeer opnieuw) [t.w. AOb-bestuurder Kircz op 27-01-2012  in radioprogramma Goedemorgen Nederland].

Ouders, die wordt wijsgemaakt dat  hun kind geen hulp meer krijgt en die dat nog geloven ook, omdat de schoolleiding het immers zegt.

Het is onjuist, het is onheus – en het zou de collega’s hier in het parlement hebben gesierd als ze er afstand van genomen hadden, omdat ze de feiten kennen en weten dat het niet klopt. Omdat ze diep in hun hart ook donders goed weten dat politiek op die manier niet in de klas hoort. En omdat het slecht is om ouders, die geen tijd hebben om onze wetten te lezen, bang te maken.

En ik roep de andere partijen in dit debat, vandaag, óók op om alsnog afstand te nemen van de vele feitelijk onjuiste mededelingen vanuit de onderwijswereld en daarmee uw maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen tegen stemmingmakerij, tegen bangmakerij en tegen politiek in de klas.

En als u dat nalaat, dan houd ik u, ChristenUnie, D66, Groen Links, SP,  medeverantwoordelijk voor het gepolariseerde onderwijsklimaat van dit moment – omdat u liever het kabinet in problemen probeert te brengen dan zakelijk naar de reële problemen met passend onderwijs te kijken.

Want ik zeg u hier en ik zal het blijven zeggen: het is níet normaal dat één op de vijf leerlingen in ons voortgezet onderwijs inmiddels ‘iets’ heeft.

Het is niet normaal dat één op de tien leerlingen in het basisonderwijs ‘iets’ heeft.

Het is niet normaal dat in het reguliere onderwijs het aantal rugzakjes is gestegen met 28.000 in een periode van zeven jaar, zonder dat dat gepaard ging met een afname in het speciaal onderwijs, terwijl dat nou juist de doelstelling was.

Wie naar deze feiten kijkt en ze een tikje nuchter benoemt, krijgt veel boze mails. Maar ik krijg óók veel bijval. Laat ik eens één mail uit die laatste categorie citeren, het interessante is dat dit mailtje afkomstig is van een psycholoog uit de strafrechthoek. Hij schrijft me: “In mijn werk als forensisch psycholoog kom ik vaak ouders tegen die hun kinderen van een etiket hebben voorzien. Nu zijn vooral ADHD, ODD, PDD NOS erg populair. Er is soms sprake van misbruik van medische en psychologische diagnoses. Het wordt vaak gebracht als: ‘Hij heeft ADHD dus hij kan er niets aan doen dat hij druk en brutaal is’. De diagnose als excuus voor onaangepast en ongewenst gedrag. In plaats van kinderen te begrenzen (straffen indien nodig) en aan te spreken op gedrag, wordt er een diagnose gepresenteerd. Vaak is ongewenst gedrag echter het gevolg van een gebrek aan opvoeding. Geef de ouders een boete in plaats van kinderen een diagnose.” Einde citaat. Die boete – daar ben ik het niet mee eens, maar de rest is toch beslist iets om eens goed en serieus over na te denken.

Kort en goed: aan de rare perverse prikkel om kinderen te medicaliseren en steeds vaker specialistische hulp in te zetten voor kinderen die dat eigenlijk niet nodig hebben, aan dat soort rare dingen gaat dit wetsvoorstel iets veranderen en dat heeft onze vol-le-di-ge instemming, hoe hard er ook tegen geageerd wordt.

Want het is me natuurlijk niet ontgaan dat er vandaag wordt gestaakt. Daar debatteer ik stevig over met ouders, met docenten, in de media. Het uitgangspunt dat ik hanteer in die debatten is de verandering die dit kabinet wenst in het denken over, nou ja, over alles wat zich afspeelt in de samenleving eerlijk gezegd en hoe wij dat willen re-organiseren. Minder staat, meer eigen verantwoordelijkheid. Niet als ideologisch sausje over een bezuinigingsnoodzaak – nee, als welbewuste, ideologische keuze. Ik wil oprecht af van inefficiëntie, van bureaucratie, van financiële incompetentie en van verspilling van onderwijseuro’s. Dat is een politieke keuze waar ik namens de VVD nadrukkelijk voor sta.

In het onderwijs blijkt dat debat echter lastig te voeren, vooral ook omdat men er slecht gewend is aan zakelijke kritiek en zich érg rap respectloos behandeld voelt, ook wanneer die kritiek feitelijk en zakelijk is.

Toch loopt de VVD loopt voor dat debat niet weg, nooit. Ik ben gisteren bijvoorbeeld nog met het grootste plezier tegenover een bezorgde moeder, een lerares  en een schooldirecteur uit Meerkerk gaan zitten in TV-programma Schepper & Co.

Maar dan verwacht ik van mijn opponenten uit het onderwijsveld wel dat ze op basis van argumenten debatteren. Een onderwijsbestuurder en schooldirecteuren die neerbuigend over deze minister praten als een verpleegstertje dat te stom is voor het ministerschap – dat is onbehoorlijk en het is, ik gebruik dat woord voor het eerst in mijn leven in het openbaar omdat ik het namelijk maar al te vaak misbruikt acht, – dat soort uitlatingen is sexistisch en onaanvaardbaar. Ik heb niemand van de oppositie er afstand van horen nemen. Dat vind ik zwak, uitermate zwak en politiek opportunistisch.

Tot zover over het onderwijspolitieke klimaat rond deze wetgeving – nu over de wet zelve.

De Kamer heeft jarenlang gesproken met docenten, schoolleiders, bestuurders, ouders en vorige week nog met onderwijsjuristen. Die gesprekken gaan over  zorgen die leven rond een niet goed functionerend stelsel. En ze zijn in sterke mate ook inhoudelijk van aard. Als het over specifieke scholen gaat of over de positie van ouders.

En ook over de vraag waar de grenzen liggen. Niet alle zorg die je theoretisch kúnt geven, ben je als samenleving ook verplícht om te geven; ik heb leerkrachten gesproken die oprecht van mening waren dat een situatie van drie leerlingen per leerkracht in voor kinderen met een lichamelijke of verstandelijke beperking toch echt beter zou zijn. Ik geloof het even oprecht van harte. Maar dat is voor iedereen evident voorbij de grens van wat van een samenleving verwacht mag worden. Maar waar ligt van die evidentie dan de grens?

Een aantal van dit soort vragen wil ik hier vandaag behandelen: op hoofdlijnen stemmen wij op inhoudelijke gronden in met het wetsvoorstel, maar enkele dilemma’s wil ik de Minister van Onderwijs wel indringend voorleggen.

Alvorens dat te doen twee korte opmerkingen, één over het advies van de Raad van State en één over de professionalisering van de leraar in relatie tot passend onderwijs.

Het onderwijs is het voorwerp van aanhoudende zorg van de overheid, zo luidt de overbekende zin uit de Grondwet. De Raad van State verwijst hiernaar en stelt dat het wetsvoorstel moet worden aangepast om aan deze taak te voldoen. Op een aantal belangrijke punten heeft de minister dat ook gedaan. Zo is opgenomen dat het ondersteuningsplan de criteria voor toelaatbaarheid moet bevatten en dat deskundigen het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid moeten adviseren. Ook is er het advies ten aanzien van voorzieningen voor de minister bij ernstige taakverwaarlozing overgenomen. Op andere punten is onduidelijkheid weggenomen in de toelichting. Passend Onderwijs betekent dat er voor iedere leerling een passende plek in het onderwijs moet zijn. De toegang tot het speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs blijft gewoon mogelijk als dat de beste kansen biedt voor de leerling. Het doel van Passend Onderwijs, namelijk geen leerling tussen wal en schip laten vallen, maakt dan ook dat de overheid voldoet aan de grondwettelijke taak.

Het nieuwe stelsel is volgens de Memorie van Toelichting gebaseerd op een vijftal uitgangspunten:

–         zekerheid voor leerling en ouders

–         mogelijkheid voor maatwerk

–         budgettaire beheersbaarheid

–         mate van uitvoerbaarheid en voorkomen van bureaucratie

–         eerlijke verdeling van middelen

Voor mijn fractie komt daar nog een tweetal uitgangspunten bij:

–         een halt toeroepen aan het medicaliseren van kinderen

–         meer deskundigheid in het reguliere onderwijs leidt tot minder behoefte aan speciaal onderwijs

Wat dit laatste betreft: dit kabinet investeert in de professionalisering van leraren. Dat deden we sowieso al, maar de leraar moet ook beter leren omgaan met verschillen in de klas. Een willekeurig voorbeeld: een leerling met Asperger die thuis duidelijke structuur krijgt, en in de klas soms niet aanspreekbaar is, omdat de docent niet weet dat het belangrijk is het kind recht aan te kijken en toe te spreken en zonder beeldspraak opdrachten te formuleren. De lerarenopleiding moet hier fors op inzetten. Kan de minister een beeld schetsen hoe snel dit zal gaan? Hoe komt de professionalisering er verder uit te zien?

Mevrouw de voorzitter, de zorg voor leerlingen die niet alleen onderwijs nodig hebben is een zware taak. Deze leerlingen vragen continu aandacht van zowel verzorgers als van de docenten. Het speciale onderwijs moet voor deze kinderen beschikbaar blijven en dat blijft het ook: het huidige aantal van 70.000 plaatsen wijzigt niet. Maar de financiële middelen worden vanaf de nieuwe periode zo verdeeld dat het samenwerkingsverband een prikkel kent om de ‘lichte’ zorgleerlingen in het reguliere onderwijs te houden. Ja, dat zal verandering betekenen. Ja, dat vraagt iets van de reguliere docenten. En ja, dat betekent ook dat we de zware zorg beschikbaar kunnen houden voor leerlingen die die zorg echt nodig hebben.

Laat ik nog eens heel huiselijk en duidelijk formuleren waarom wij voor dit wetsvoorstel zijn. Wij willen voorkomen dat kinderen op het speciaal onderwijs zitten, die eigenlijk in een gewone klas kunnen zitten, net zoals we niet willen dat een deel van de kinderen in de gewone klas eigenlijk speciaal onderwijs zou moeten volgen. Dat is de kern.

Met dit wetsvoorstel komt de belangrijke beweging op gang dat sommige kinderen die nu nog naar het speciaal onderwijs worden verwezen weer naar de ‘gewone’ school gaan en daar de specialistische hulp bij krijgen die nú nog ten onrechte voor kinderen die dat eigenlijk niet nodig hebben wordt ingezet.

Volgens de VVD is de ooit goedbedoelde regeling voor passend onderwijs uit de hand gelopen, want  -zoals ik het eerder formuleerde- de huidige regeling kent wel een gaspedaal, maar geen rem. Ook los van de bezuinigingen zou moeten worden ingegrepen vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van overheidsgeld. Onlangs bleek maar weer  -uit het SCP-rapport; we komen er in deze Kamer nog uitgebreid over te spreken-  dat meer geld naar het onderwijs niet aantoonbaar tot beter onderwijs heeft geleid.

Wat de VVD wil, is een uitruil: voor elke euro naar het onderwijs moet ook meetbaar een kwaliteitsstijging plaatsvinden. Zolang dat niet het geval is, moeten we de wijze van financiering in het onderwijs en de doelmatige besteding van de middelen in de scholen onder de loep nemen. In het kader van het Passend Onderwijs is daar genoeg over te zeggen: dat heeft de Kamer dan ook gedaan in een groot aantal debatten sinds 2005.

Scholen zijn gebaat bij het aanvragen van zo veel mogelijk ‘rugzakjes’. Ouders hebben lange tijd niets van die rugzakgelden gezien. Ook zijn feiten gemeld omtrent leerlingen die voor hun beperking via de rugzakgelden een laptop aanschaften, die vervolgens bij verhuizing ten onrechte in het bezit van de school bleef. Een aanzienlijk deel van de gelden vloeide in de algemene middelen van de school in plaats van aangewend te worden ten behoeve van de begeleiding van een zorgleerling. Het inzetten van rugzakgeld voor het behoud van de conciërge is een publiek geheim in onderwijsland. Wat mijn fractie betreft dienen scholen geld voor ondersteuning van kinderen te benutten om die kinderen vooruit te helpen en niet om gaten in hun begroting mee te dichten.

Wat ik wel wil weten is hoe we nu precies in het nieuwe stelsel voorkomen dat geld voor zorgleerlingen besteed wordt aan conciërges of nieuwe CV-ketels.  Kan de minister daar nog eens heel duidelijk een antwoord op formuleren?

Zonder rem is de leerlinggebonden financiering deels verworden tot een extra pot met geld. En zo zitten we nu dus met bijna 1 op de 10 kinderen in het basisonderwijs ‘iets’ heeft en dat datzelfde geldt voor bijna 1 op de 5 kinderen in het voortgezet onderwijs. Deze kinderen worden gestempeld en weggezet voor de rest van hun leven. Een traject dat begint bij het speciaal onderwijs leidt maar al te vaak tot uitstroom naar regelingen als de WAJONG. Huidige indicaties leiden tot óf wel óf geen ondersteuning, er is geen tussenvorm. Soms is gedeeltelijke ondersteuning beter. In het huidige systeem bestaat er geen flexibel budget.

Een stoornis kán verstorend werken in de ontwikkeling van leerlingen, maar een stoornis belemmert deze ontwikkeling niet per definitie. Dit wetsvoorstel probeert een halt toe te roepen aan de gewoonte om kinderen met een stoornis als autisme of ADHD apart te zetten. Die doelstelling is geheel in lijn met hoe de VVD het onderwijs ziet: als kans tot ontwikkeling, niet het beperken met een stempel of stigma

Mevrouw de voorzitter, ik kom nu eerst apart even te spreken over het lastige probleem rond de expertisebekostiging in relatie tot de eplilepsiescholen, dat naar mijn smaak geagendeerd en geadresseerd moet worden, waarbij ik verwijs naar eerdere discussies in deze Kamer. De scholen die wat in 2003 bedoeld was als tijdelijke bekostiging voor de opbouw van expertise ontvingen, lijken dat geld te moeten gebruiken om structureel te kunnen functioneren. Daarmee hanteren ze de facto een ander minimumniveau aan zorg dan het departement als standaard bij de normale bekostiging hanteert.

Daarover lijken we nu een ‘deal’ te maken, waar iedereen zich met wat inschikken wel in kan vinden: de afschaffing van de expertisebekostiging (zoals vorig jaar 31 januari aangekondigd) gaat niet door, ze mogen het oude bedrag houden minus 10%.

PvdA-collega Dijsselbloem heeft op dit punt een amendement ingediend, dat ik namens mijn fractie waarschijnlijk wel kan steunen en wellicht zelfs mee kan tekenen als in de formulering van de toelichting het open einde van de financiering kan worden dichtgeschroeid. Want niemand, zeker ook de VVD niet, wil natuurlijk dat die scholen zouden omvallen dan wel hun expertise niet meer zouden kunnen inzetten voor andere scholen met een epileptische leerling.

Dit vormt tevens de onderbouwing van mijn stelling dat de VVD een kaarsrechte lijn bewandelt door van stond af aan te zeggen: kinderen die werkelijk hulp behoeven, laten wij per se niet in de steek.

Maar dit legt wel een dieperliggend probleem bloot, naar mijn smaak, dat evenwel enige historische toelichting behoeft alvorens ik mijn punt kan maken.

Er is, zoals ik eerder al naar voren heb gebracht (op 16  februari en 29 juni vorig jaar om precies te zijn), het volgende gebeurd. In 2003 heeft PvdA-staatssecretaris Karin Adelmund de historisch gegroeide budgetten voor sommige scholen willen inperken. Dat leidde tot politieke weerstand, die destijds is afgekocht door de financiën in stand te houden en er het etiket expertisebekostiging op te plakken. De scholen die het betrof, de brief van de minister van 17 juni vorig jaar bevestigde dat, hebben dat geld vervolgens gebruikt voor een mix van expertise-uitbouw en zorg en onderwijs voor hun kinderen. De stelling van de minister in haar brief over passend onderwijs van 31 januari 2011 dat de expertise inmiddels nu wel is opgebouwd en dat dus de extra financiering voor specifiek deze expertise kon worden geschrapt, trof dus tenminste partieel die zorg en dat onderwijs. Het is zonder meer fout geweest dat het departement van OCW na de beslissingen van 2003 niet heeft geverifiëerd hoe het nu bij de scholen met expertisebekostiging wérkelijk liep, zoals het zacht gezegd niet chic van die scholen was dat ze het geld dat ze in naam kregen voor expertise, in de dagelijkse praktijk gebruikten voor het normale onderwijs- en zorgproces. Van dat soort dubbelzinnigheden in het onderwijs moeten we áf: we moeten klip en klaar weten waar financiering voor bedoeld is en hoe deze gebruikt wordt. Mijn vraag aan de minister is dus allereerst: is zij dat met mij  eens?

Maar de hele kwestie roept de al eerder door mij verwoorde vraag op: was is nou een reëel verantwoord sociaal minimum. Welke sleutel is reëel voor, in dit voorbeeld, de epilepsiescholen, maar die vraag geldt natuurlijk evenzeer de dovenscholen, Tyltylscholen – nóem maar op. We moeten, ik blijf dat vinden,  een zo objectief mogelijke maatstaf hebben of ontwikkelen om te bepalen hoeveel docenten en assistenten we per 10 kinderen per welke onderwijssoort nodig hebben. Anders slaan wij qua financiering een slag in de lucht – en beleid, ik zei het eerder en ik herhaal het vandaag, moet niet een slag in de lucht zijn. Wij moeten hier, als Kamer, gelden voteren op basis van criteria.

Ik vraag de Minister met klem in te gaan op dit vraagstuk en te schetsen hoe zij mét ons wil bewerkstelligen dat we beter en objectiever bepalen hoeveel onderwijskrachten we bij welk soort onderwijs minimaal nodig hebben.

Dan kom ik, mevrouw de voorzitter, nu toe aan het schetsen van enkele dillemma’s, zoals ik eerder reeds aankondigde.

Dilemma 1: ouders versus de school

Voor ouders is goede zorg voor hun kind zeer belangrijk. Hun overlegpartner, de school, heeft een eigen belang naast goede zorg. Soms echter is de situatie omgekeerd. Wat gebeurt er wanneer de school het kind ‘te druk’ acht en aanpassingen in zorg en ondersteuning wil, terwijl de ouders vinden dat het kind geen extra zorg nodig heeft? Op zo’n moment kunnen de ouders en de school  tegenover elkander komen te staan. In de constructie dat de school moet zorgen voor een passend aanbod, maar ouders dat de facto niet kunnen weigeren, kan dat gaan wringen. In de ‘Weer Samen naar School’-verbanden bestond een landelijke geschillencommissie waar, zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag lees, tussen 1998-2006 14 geschillen zijn aangemeld en sinds 2007 geen geschillen meer. Een landelijke regeling optuigen zoals een amendement van PvdA en D66 doet, geeft dus nogal wat gedoe, terwijl er in het verleden maar weinig beroep op werd gedaan. Ik hoor graag van de minister hoe zij dit ziet. De VVD vindt het belangrijk dat er een mogelijkheid is om op het gebied van de toelating van een leerling op zoek te gaan naar een manier om conflicten te vermijden en de (dure en zware) gang naar de rechter te voorkomen. Het middel moet echter niet zwaarder zijn dan de kwaal.

In dit verband moet mij nog wel iets van het hart. Tijdens het rondetafelgesprek met de juridische deskundigen dat de Kamer vorige week nog voerde, werd –door één van de sterk in de materie geverseerde gesprekspartners- de opmerking gemaakt dat rechters de deskundigheid niet in huis hebben als het gaat om zaken van (passend) onderwijs. Ik wil daar graag een reactie van de minister op. Herkent zij dit signaal? Wat betekent dat voor zowel de positie van ouders als van de school? Wat voor consequenties heeft dat voor de mogelijke gang naar de rechter?

Voor de VVD-fractie is het punt van de positie van de ouders bij conflicten met de school belangrijk. Het amendement van CDA-collega Ferrier lijkt voor ons op het eerste gezicht een goed begaanbare tussenweg en ik wacht om die reden met belangstelling de reactie van de Minister daarop af.

Mijn tweede dilemma betreft het thema vrijheid versus bureaucratie.

De kracht van Passend Onderwijs ligt bij de samenwerking van het regulier en het speciaal onderwijs. Door een samenwerkingsverband – bestaande uit het bevoegd gezag van alle scholen – de leiding te geven over de toelaatbaarheid van leerlingen en de verdeling van de middelen, wordt de financiële prikkel daar neergelegd. Over de criteria voor de toelaatbaarheid en verdeling beslissen zij zelf. Dat biedt vrijheid en ruimte voor maatwerk en eigen afwegingen. De VVD is daar voorstander van, maar dan dient de wet wel heldere kaders te bieden. Het wettelijk kader voor het ondersteuningsplan zou de VVD op die grond graag uitgebreid zien. Daarom heb ik een amendement ingediend om vast te leggen dat het samenwerkingsverband zelf een niveau van basiszorg moet vastleggen. Bepalen wát dat minimumniveau is, wil ‘ik’ (‘ik’ tussen aanhalingstekens) als wetgever niet doen, ik ben derhalve tegenstander van het amendement van de geachte afgevaardigde Klaver van Groen Links. Want juist de ruimte voor de samenwerkingsverbanden om dit zelf te bepalen is een cruciaal onderdeel van deze wet. Alleen, voor de scholen die onder het samenwerkingsverband vallen en voor de ouders is het van belang te weten wat er onder basiszorg verstaan wordt. Ik zou me zo kunnen voorstellen dat een samenwerkingsverband bijvoorbeeld kan vaststellen dat iedere school aandacht voor ADHD-kinderen en dyscalculie heeft in dat specifieke samenwerkingsverband. Of dat afgesproken wordt dat binnen een straal van 8 kilometer –fietsafstand- tenminste 1 school met basisniveau 8 voor dislexie, maar 0 voor ADHD en 1 school waar dat precies andersom ligt moet zijn. M.a.w. dat binnen zo’n samenwerkingsverband het instrument van benoemen van aangeboden minimumzorg ook wordt ingezet om een vorm van specialisatie mogelijk te maken. Het voordeel van een vastgesteld en richting ouders te communiceren niveau van basiszorg en de mogelijkheid tot differentiatie is dat ouders weten, waarop ze bij elke school aanspraak kunnen maken.

Als het over vrijheid van handelen gaat nog een punt. Nu al krijg ik signalen van samenwerkingsverbanden waar het overleg voortvarend wordt opgepakt en die een goed voorbeeld vormen voor anderen. Tegelijkertijd hoor ik aanzwellende en nogal zorgelijke geluiden dat elders de samenwerking nauwelijks van de grond komt en het voornemen bestaat managers en regeltypes in aparte gebouwen te gaan zetten, allemaal met geld dat natuurlijk véél beter in die moeilijke zorgklassen kan worden besteed. Moeten we dan toch meer regelgeving optuigen om de slechte voorbeelden te voorkomen/herstellen, of bestaat er een mogelijkheid tot een slimme oplossing?

Analoog aan de situatie in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) wil ik het voorstel doen een –wat ik wil noemen– ‘anti-bureaucratiesheriff’ in het leven te roepen. In het MBO loopt zo iemand rond (het heet helaas ‘programmamanagement’, maar hij fungeert werkelijk als sheriff) die helpt om wetgeving uit te voeren. Alle instellingen zijn verplicht om aan hem te rapporteren (het is er ook echt maar één, die in 2015 zijn taak voltooid moet hebben); hij spreekt jaarlijks met ze en rapporteert rechtstreeks aan de minister. Er zijn dus geen eigen bevoegdheden, maar de snelle implementatie van wetgeving en het voorkomen van bureaucratie is wel z’n hoofddoelstelling.

We geven nu veel vrijheid aan de scholen om op een verantwoorde manier te zorgen dat ieder kind op de goeie plek in het onderwijs terecht komt. Op veel plaatsen zal dat intelligent en efficiënt gebeuren. Maar ik wil er zeker van zijn dat uitzonderingen, waar ze de irritante gewoonte volgen om te vergaderen of, nog erger, coördinatiegebouwen in het leven te roepen, de kop worden ingedrukt. Er moet dus een waakhond zijn die als een soort sheriff door dat hele veld trekt en aan de bel trekt bij het onderwijsministerie als het mis gaat, zodat er ingegrepen kan worden. Iedere onderwijseuro moet maximaal renderen in de klas en alleen voor het hoogstnodige gebruikt worden voor de regelaars. Ook de Tweede Kamer moet op de hoogte kunnen zijn van de bevindingen van deze anti-bureaucratie-sheriff.

Ik vind het belangrijk dat zo’n type er in het systeem van passend onderwijs nieuwe stijl ook komt; als het moet per motie, maar liever gewoon een toezegging van de Minister dat ze dit idee overneemt en de man of vrouw voor 1 juni aanneemt of aanwijst.

Voorzitter, ik kom aan mijn laatste punten.

Er zijn scholen, waar de zwaarte van de problemen bij de kinderen van dien aard is, dat je eigenlijk, als je eerlijk bent, moet vaststellen: dit is geen onderwijs meer, dit is zorg.

Voorzitter, er is een groep scholen, die niet alleen door dit wetsvoorstel met een nieuwe structuur te maken krijgt, maar ook nog eens met de decentralisatie van de AWBZ. Daarbij doel ik vooral op scholen met de Ernstig Meervoudig Gehandicapte leerlingen (EMG).

Nu zijn er scholen die louter deze leerlingengroep bedienen, maar ook scholen die behalve deze leerlingen nog andere leerlingen op school hebben. Daarom is het lastig, en dat begrijp ik, om deze scholen in een aparte structuur op te nemen. Dat neemt echter niet weg dat mijn fractie hier specifieke aandacht voor wil vragen: een school die deze kinderen verzorgt, en dat is wat ze doen, moet niet dagelijks een directeur in allerlei overleggen plaatsen om de bekostiging voor elkaar te krijgen. Het is evident dat kinderen met een IQ van soms 35 op deze scholen terecht moeten kunnen en dat daar bekostiging voor is. Daarom vraag ik om een standaardovereenkomst, bijvoorbeeld in het Referentiekader, om deze scholen te helpen zodat de afspraken alleen nog geformaliseerd hoeven te worden. Daarmee worden ze niet opgezadeld met nóg weer meer bureaucratische lasten. Dit stelsel Passend Onderwijs kan niet, al zou het dan ongewild zijn, beogen het déze scholen nog moeilijker te maken? Daar komt nog bij dat deze scholen straks ook met de herziening van de AWBZ te maken krijgen. Mijn collega Venrooy heeft tijdens de begrotingsbehandeling van VWS al gevraagd om een toezegging om deze problematiek nu eens op te lossen. Maar het antwoord “er is een gesprek gaande” is mijn fractie inmiddels werkelijk te mager, dus ik zal in tweede termijn een motie indienen ten behoeve van deze scholen, waar juist de leerlingen zitten die echte zorg nodig hebben. Ik zeg daar voor alle duidelijkheid nog even bij, en de minister weet dat ook van mij, dat ik altijd zeer terughoudend ben met het indienen van moties. Het ‘instrument motie’, en de Kamer is daarvoor zelf verantwoordelijk door die belachelijke brij aan moties die ze indient, wordt er bot en ineffectief van – en ik werk daar niet aan mee. Dus hiermee geef ik graag nog extra het signaal af dat ons dit hoog zit en dat we werkelijk willen dat er nu een werkbare en structurele oplossing voor dit probleem komt.

Mijn volgende punt betreft de zogeheten “verevening”. De gelden voor passend onderwijs via het rugzaksysteem zijn nu (de evaluatiecommissie passend onderwijs onder voorzitterschap van mevr. Lambrechts heeft daarop indringend gewezen) ongelijk verdeeld over de regio’s. Dat komt omdat er in stedelijke gebieden minder kinderen met een “vlekje” zijn. Daar is geen wetenschappelijke verklaring voor: volgens die commissie-Lambrechts zouden de gelden dan ook gelijkelijk verdeeld moeten. In de praktijk betekent het dat momenteel in de Randstad scholen te weinig geld krijgen ten opzichte van de regio. De in het wetsontwerp voorgenomen verevening moet dat rechttrekken/gelijktrekken. Dat heeft op zich onze instemming.

In het wetsvoorstel is evenwel opgenomen in welke stappen de vereveningsoperatie plaats zal vinden vanaf 2014/2015. Ik wil die verevening niet uit de wet halen, maar wel een pas op de plaats maken ten aanzien van de stappengrootte in dit proces. Dat kan in mijn ogen budgettair neutraal. De gelden moeten via een verevening in 2019/2020 gelijkelijk verdeeld zijn. Daat staat mijn fractie achter, want het dat elimineert een perverse financiële prikkel; immers geldt dan niet langer: hoe meer kinderen hoe meer geld. Waar evenwel in het wetsvoorstel reeds thans wordt voorgesteld welke de omvang van de stappen van deze verevening zullen zijn, stelt mijn fractie voor deze percentages (let wel nogmaals: nadrukkelijk niet de verevening zelve), uit de wet te halen, om die stappen pas vast te stellen als de huidige bezuiniging is neergedaald. Graag reactie van de minister. De nieuwe manier van verwijzen en toewijzen zal van scholen en samenwerkingsverbanden veel vragen. Dat is de reden van mijn laatste amendement over de verevening.

Mijn voorlaatste punt betreft de positie van de gemeente.

Voorzitter, de gemeenten  hebben via de VNG aangegeven dat zij een steviger verankering van hun positie in de wet willen. Hun rol is nog niet voldoende helder: ze moeten straks inzake jeugdzorg afstemmen met het onderwijs en komen vaak dezelfde kinderen tegen. Vanuit hun verantwoordelijkheid, willen ze dan ook hun rol verankerd zien richting de samenwerkingsverbanden.

Heeft de minister dit signaal ook opgevangen? Is zij voornemens in gesprek te gaan? Kan de minister aangeven wat zij van het gevraagde instemmingsrecht vindt?

De VVD zou er erg content mee zijn indien hieromtrent overeenstemming gevonden zou worden. Wil de minister de gemeenten tegemoet komen en zo ja, hoe? Ik ben in overleg met collega’s om hier eventueel een Kameruitspraak over te vragen.

Tenslotte een punt dat ik simpelweg niet begrijp. De Minister heeft medio december een principe-akkoord met de onderwijswereld gesloten over de invoering van passend onderwijs. Volgens dat principe-akkoord zou maar liefst 60 miljoen euro worden opgehoest om de personele maatregelen op te vangen en expertise te behouden. Ik heb daar een heleboel vragen over:

-waar komt dat geld vandaan? Uit de enveloppegelden en de afschaffing van de groeiregeling in het speciaal onderwijs, lees ik in het verslag van een schriftelijk overleg van 20 februari.

-Maar mety die infromatie heeft de Tweede Kamer toch nog niet geaccordeerd om het hiervoor uit te geven? Ik meen te weten dat het budgetrecht bij de Kamer ligt? Gebeurt dat vóór een eventueel akkoord getekend wordt? Het principe-akkoord voorziet immers in incidentele financiering van 30 miljoen euro in 2012, 20 miljoen in 2013 en 10 miljoen in 2014.

-Begrijp ik dus goed dat er nog géén handtekeningen zijn gezet? En begrijp ik uit de pers goed dat deze principe-afspraken zijn gemaakt met de Algemene Vereniging van Schoolleiders, de PO-Raad, de VO-raad, de AOC Raad, CNV Onderwijs en CMHF?

-Betekent dat dat géén van die organisaties betrokken zijn bij de staking van vandaag? Ik meen toch dat dat in ieder geval geldt voor CNV Onderwijs? Zijn er meer organisaties die zich nu verzetten?

En is het niet zo dat je niet van twee walletjes kan eten, namelijk niet én ja tegen een principe-akkoord zeggen en dan vervolgens gaan staken en enorm tekeergaan tegen de wet?

En als dat zo is én de handtekeningen zijn nog niet gezet, is dan niet de facto dat hele akkoord van tafel? En als dát zo is, is dan de conclusie gerechtvaardigd dat anno 2012 nog steeds de vakbond AOb de facto het overheidsbeleid beslissend beïnvloedt, zo niet bepaalt? En moet aan die uiterst ongezonde situatie nou niet eens voor eens en voor altijd een einde komen? Vakbonden mogen naar de mening van mijn fractie pogen de arbeidsvoorwaarden te beïnvloeden, maar ze gaan niet over democratische besluitvorming met betrekking tot de inrichting van het onderwijs in Nederland.

Graag antwoord van de minister op mijn vele vragen op dit punt én, dat vraag ik met grote nadruk, een reactie op mijn laatste stelling.

Daarmee, mevrouw de voorzitter, ben ik aan het einde gekomen van mijn inbreng in eerste termijn bij dit voor ons onderwijs zo belangrijke wetsvoorstel, waarvan ik hoop dat we het volgende week in deze Kamer kunnen aannemen, omdat het een wezenlijke verbetering zal betekenen ten opzichte van het huidige systeem, dat perfide uitwassen kent