Protesterende leraren zeggen dat alles in het onderwijs wel goed komt als we de leraar maar gewoon met rust laten. Maar te veel docenten presteren ondermaats, schrijft VVD-kamerlid Ton Elias.
Volkskrant opinie, 26-01-2012
Vandaag staken leraren tegen van alles, maar toch vooral tegen de inperking van hun vakanties van twaalf naar elf weken per jaar. Eerst iets over hun methodes. In mijn visie hebben leraren – en ik haast me erbij te zeggen: náást en ná de ouders – in zekere mate een taak om het moreel kompas van jongeren te ijken. Dan valt toch niet uit te leggen dat ze bij een demonstratie vorig jaar een stapel oude schoenen klaar hadden gelegd om naar foto’s van politici te gooien? Ik stond daar te spreken, uitgefloten en uitgejoeld, zonder dat onderwijsgevenden het fatsoen hadden om te luisteren. Een jonge lerares stond op twee meter afstand met een schoen op mijn fotoportret te rammen.
Onlangs heb ik de organisatoren van die lerarendemonstratie recht op de man af gevraagd: vindt u dat normaal voor mensen die onze kinderen opvoeden? Ik vind het namelijk een blamage voor hun professie. Het veelzeggende antwoord luidde: ‘Je mag nog blij zijn dat we ze niet naar je hoofd gooien.’ Natuurlijk: er is vrijheid van demonstratie en er is vrijheid van meningsuiting. Leraren mogen van mij demonstreren zoals ze dat zelf willen, ik ben overtuigd liberaal. Maar vinden ze nou werkelijk, als onderwijsgévenden, dat dat zó moet?
Dan de inhoud. De Inspectie van het Onderwijs stelde vast, ik citeer het onderwijsverslag: ‘Uit lesobservaties van de Inspectie blijkt echter dat één op de tien leraren in het voortgezet onderwijs geen goede instructie geeft en dat één op de vijf leraren de tijd in de les niet efficiënt gebruikt. De helft van de leraren kan het onderwijs niet afstemmen op verschillen tussen leerlingen.’
Protesterende leraren zeggen dat alles in het onderwijs wel goed komt als we de leraar maar gewoon met rust laten. Enige onderbouwing voor de stelling dat de door de inspectie vastgestelde feiten daardoor zullen verbeteren, geven ze echter niet.
Waar ík namens de VVD-fractie al tijden voor pleit is een betere kennisoverdracht en professionele intervisie om het lerend vermogen van het onderwijsveld zelf op te krikken. Maar helaas zijn dat voor leraren scheldwoorden. En nogmaals, dat begrijp ik oprecht niet. Want in mijn uitgebreide contacten met scholen en leraren komt juist naar voren dat veel leraren en schoolbestuurders mijn inzet delen.
Prachtberoep
Ik vind dat veel leraren een prachtberoep hebben en zich uit de naad werken. Dat zeg ik iedere keer, alleen dat horen ze niet. Ze horen alleen dat ik óók zeg dat veel protesterende leraren in het stenenonderwijstijdperk leven en onvoldoende oog willen hebben voor het falen van delen (!) van hun beroepsgroep.
Belangrijkste trefwoorden voor de VVD bij het onderwijsbeleid zijn: meer aandacht voor vakmanschap, voor kwaliteit en vooral voor prestatiegerichtheid. Meer aandacht voor de kennisfactor, meer aandacht voor taal en rekenen. Meer structuur geven aan kinderen en jonge volwassenen, strenger examineren, meer eisen stellen. Niet alleen rechten in het onderwijs, maar ook plichten, zeker voor studenten in het Hoger onderwijs. We moeten nu maar eens definitief af van het idee dat verbeteringen in het onderwijs alleen plaats kunnen vinden, wanneer de overheid iedere keer een nieuwe zak met geld klaarzet. Er valt heel veel aan ons onderwijs te verbeteren dat géén geld kost, doch wél een mentaliteitsverandering vergt.
Zesjescultuur
De VVD vraagt iedere keer opnieuw indringend aandacht voor het bestrijden van de zesjescultuur en voor de waarde van de diploma’s in het Nederlandse onderwijs. Ik sprak een tijdje terug een rechtenstudent HBO. Hij was één van de twee (2!) studenten uit zijn ‘klas’ van 32 leerlingen, die geslaagd was voor een taaltoets in het eerste jaar, een toets die is ingesteld omdat op de havo te weinig eisen zijn gesteld. Dit is inmiddels gewoon. Vervolgopleidingen zitten met de handen in het haar over het gebrek aan kwaliteit dat ze binnenkrijgen. Dit moeten we radicaal bestrijden.
We hebben anderhalf jaar geleden in de Tweede Kamer voor elkaar gekregen dat je niet meer zonder gemiddeld een voldoende op je centraal schriftelijk examen je havo-diploma kunt halen. Dat zal leiden tot meer kinderen die gaan zakken én tot druk op volksvertegenwoordigers om daar iets aan te doen. Maar die druk moeten wij blijven weerstaan. We moeten niet toegeven als er gepiept wordt over de zwaarte van de examens; het moet volkomen normaal worden om harder en duidelijker te zeggen dat diploma’s halen, betekent dat je als leerling hard moet werken om aan stevige eisen te voldoen.
Het proces van hogere eisen aan examens moet worden voortgezet. Vervolgonderwijs moet op termijn niet langer de hiaten in de te lichte vooropleidingen bijspijkeren. Dit geldt nadrukkelijk ook voor het verzwaren van de eisen van het vmbo en de mavo. Over dit soort kwesties hoort het onderwijsdebat in Nederland te gaan. Niet over een paar vakantiedagen of veertig lesuren meer of minder.
Veel mensen binnen het onderwijs beschouwen dit kabinet als een tijdelijk ongeluk, een kwaal die zo snel mogelijk moet overgaan. Daarom proberen ze ook lastige maatregelen vooruit te schuiven, in de hoop op weer een nieuwe Ronald Plasterk die een miljard extra bij het onderwijs naar binnengooit zonder er iets voor terug te vragen. Die mensen hebben aan de VVD een geharnaste tegenstander. We gaan een paar dingen veranderen in Nederland die dringend aan verandering toe zijn, óók in ons onderwijs. En we gaan niet voor de eerste de beste schreeuwpartij of actie of staking opzij.
Ton Elias