Spreektekst Ton Elias AO Passend Onderwijs d.d. 29-06-2011
We bespreken vandaag weerbarstige materie, waarbij de verschillen tussen fracties naar mijn taxatie minder groot zijn dan het soms lijkt.
Ik wil vandaag een nadrukkelijke poging ondernemen om te bezien of we een brug kunnen slaan om dit deel van het onderwijsbeleid met meer eensgezindheid vorm te geven.
Dat begint er wat mij betreft mee om met wat meer afstand naar de expertisebekostiging te kijken. Er is, zoals ik eerder al naar voren heb gebracht (op 16 februari), het volgende gebeurd. In 2003 heeft PvdA-staatssecretaris Karin Adelmund de historisch gegroeide budgetten voor sommige scholen willen inperken. Dat leidde tot politieke weerstand, die destijds is afgekocht door de financiën in stand te houden en er het etiket expertisebekostiging op te plakken. De scholen die het betrof, de brief van de minister van 17 juni onderschrijft die lezing, hebben dat geld vervolgens gebruikt voor een mix van expertise-uitbouw en zorg en onderwijs voor hun kinderen. De stelling van de minister in haar brief over passend onderwijs van 31 januari 2011 dat de expertise inmiddels nu wel is opgebouwd en dat dus de extra financiering voor specifiek de expertise kon worden geschrapt, trof volgens de scholen dus tenminste voor een groot deel die zorg en dat onderwijs. Terugkijkend is het onjuist geweest van het departement van OCW om na de beslissingen van 2003 niet te verifiëren hoe het nu bij de scholen met expertisebekostiging wérkelijk liep, zoals het net zo onjuist was dat de scholen niet zelf piepten en aan de bel trokken bij het Ministerie om te melden dat ze het merendeel van het geld voor expertise hard nodig hadden en ook gebruikten voor het normale onderwijs- en zorgproces.
Wat daar ook terugkijkend van zij, nog steeds staat voor mijn fractie wat ik bij de behandeling van de Onderwijsbegroting in november reeds zei: kinderen, die werkelijk extra zorg behoeven, zullen die altijd moeten ontvangen. In het hele proces van invulling van passend onderwijs zal de VVD dat uitgangspunt niet verlaten. Alleen, en ook dát heb ik eerder benoemd, niet alle zorg die je theoretisch kúnt geven, ben je als samenleving ook verplícht om te geven. In de vele gesprekken op scholen voor speciaal onderwijs, met directeuren van clusterscholen, met tal van betrokkenen, maar ook hier in de Kamer heb ik steeds gezegd op zoek te zijn naar wat ik noemde een verantwoord sociaal minimum. Welke sleutel is in dát kader reëel voor epilepsiescholen, voor dovenscholen, voor Tyltylscholen – nóem maar op. En op die vraag, meneer de voorzitter, geeft deze brief van de Minister onvoldoende antwoord. En dat moet volgens mijn fractie wel. We moeten een zo objectief mogelijke maatstaf hebben of ontwikkelen om te bepalen hoeveel docenten en assistenten we per 10 kinderen per welke onderwijssoort nodig hebben. Anders slaan wij hier qua financiering een slag in de lucht.
De facto doet de Minister dat in haar brief ook. Ze schrijft: we weten niet exact hoe het nu zit op die scholen met expertisebekostiging, maar laten we nou maar een deal maken om van het gedoe af te zijn en hen nog vijf jaar het oude bedrag te gunnen minus tien procent omdat ze zelf ook willen bewegen en dan zien we over vijf jaar wel verder.
Dat is niet de route die de VVD wil. Voor je het weet zijn, ik noem maar een dwarsstraat, Tyltylscholen slechter af dan expertisebekostigde scholen, terwijl de behoefte aan ondersteuning daar sterker zou kunnen zijn. Beleid moet niet een slag in de lucht zijn. Wij moeten hier gelden voteren op basis van criteria. In de brief gebeurt dat inzake de expertisebekostiging niet, want de Minister schrijft dat het beeld “onduidelijk” is en dat “diepgaander onderzoek” nodig is. Mijn fractie geeft de Minister zeer dringend in overweging om het jaar uitstel te gebruiken voor een objectiever vaststelling zoals ik daarnet heb aangegeven. Opvallend genoeg is bijvoorbeeld de directeur van één van de epilepsiescholen dit met mij eens, zo is me tijdens de gesprekken gebleken: ook hij vindt dat er een structurele oplossing moet komen op grond van heldere criteria. Graag een duidelijk antwoord van de minister op dit voor mijn fractie zeer zwaarwegende punt. Overigens spreekt het voor zich dat dit alles binnen de afgesproken financiële kaders moet gebeuren en er eventueel op andere plekken binnen passend onderwijs dan scherper aan de wind zal moeten worden gevaren, want dat het open einde karakter van de regeling van tafel moet en dat de ongebreidelde groei moet stoppen, staat voor mijn fractie en ook voor andere fracties buiten kijf. Ik overweeg een motie in te dienen om die meer objectieve maatstaf in het systeem te krijgen.
Ook vraag ik aandacht voor goed functionerende ambulante begeleiding bij die scholen, waar zulke specialistische hulp geboden wordt, dat het goed kan zijn om de specialistische kennis die bij en rond die scholen wordt opgedaan ook landelijk dekkend in te zetten – ik weet dat collega’s hier ook nog aandacht voor zullen vragen, dus ik stip het punt hier louter even aan.
En -samenhangend met mijn punt over het sociaal verantwoorde minimum- dan tenslotte rond dit eerste punt een vraag over het regulier onderwijs: wat vinden we dat een regulier docent aan moet kunnen, wat is het maximum aan zware zorg leerlingen dat in zijn/haar klas zitten? Want ook daar zal het samenwerkingsverband rekening mee te houden hebben – hoe kijkt de minister daar tegenaan?
Mijn tweede punt van zorg over de brief van de minister betreft de samenwerkingsverbanden. Hoofdvraag: wordt het niet te bureaucratisch, te duur, teveel opgetuigd en raken de ouders niet teveel uit zicht bij de besluitvorming rond een kind.
Kan de minister allereerst nog eens aangeven vanuit welke positie zij aan de slag is gegaan met het nieuwe stelsel? Voor de VVD staat het belang en de keuzevrijheid van ouders voorop. De samenwerkingsverbanden en de schoolbesturen moeten gehoord worden, want zij spelen een grote rol. Maar zij bestaan niet omwille van zichzelf, zij hebben een taak om te zorgen dat kinderen op de juiste schoolplek terecht komen. Wat nu als in het voorgenomen stelsel zoals de brief ons dat schetst een kind een stempel krijgt van de ene school, met rapporten en de hele papieren rimram erbij, en de ouders zijn het daar niet mee eens. Die willen graag een andere school voor hun kind. Zit dat kind dan voorgoed met een stempel? Moeten zij dan al die rapporten meenemen naar het samenwerkingsverband, terwijl ze de conclusie niet delen? Zijn zij vrij om te kiezen als ze met hun kind naar een andere school willen?
Gaan de WSNS-samenwerkingsverbanden (Weer Samen Naar School) in het wetsvoorstel dat aan de Kamer wordt gestuurd de basis vormen voor de samenwerkingsverbanden passend onderwijs?
Verdwijnen dan de huidige WSNS samenwerkingsverbanden – en hoe zou dat zich verhouden tot de aangenomen motie Elias c.s.?
Kan de minister toelichten wat de doelstelling van de WSNS samenwerkingsverbanden was en of dat doel overeenkomt met het doel van de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs? Als de doelstelling overeenkomt, wat is volgens de minister dan de reden dat het in de nieuwe verbanden beter gaat werken? Leidt de nieuwe structuur tot nieuwe lagen en meer bureaucratie? Wat vindt de minister van de kritiek van de samenwerkingsverbanden zelf dat er te veel verplichtingen (regionale indeling, wie met wie moet) worden opgelegd? Wat vindt de minister van de kritiek van ouders en scholen dat juist meer inhoudelijk zou moeten worden vormgegeven aan welke criteria samenwerkingsverbanden zich moeten houden bij het doorverwijzen, zodat zij niet alle vrijheid hebben? Verder: hoe verhouden het speciaal basisonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zich tot elkaar in de samenwerkingsverbanden: bestaan er twee per regio, of vallen ze onder hetzelfde? Signaal dat ik krijg [van het samenwerkingsverband primair onderwijs Zuid Holland Zuid] is dat er in het primair onderwijs juist een afname van het aantal zorgleerlingen plaatsvindt, terwijl in het voortgezet onderwijs sprake is van een toename. In het speciaal basisonderwijs was toch sprake van budgetfinanciering en alleen in het voortgezet onderwijs een open einde regeling? Kan de minister toelichten waarom het hele stelsel op de schop gaat en niet alleen het voortgezet onderwijs?
Tot slot nog een aantal andere vragen:
1. Verevening: Heeft de minister bij de verevening rekening gehouden met ouders die in de buurt van een zeer specifieke school (bijv Tyltyl in Maastricht) zijn gaan wonen, waardoor het aantal leerlingen in met name zware categorieën niet evenredig verdeeld is?
2. In Amsterdam en Rotterdam worden pilots ontwikkeld om de invoering van het passend onderwijs te verbinden aan decentralisatie van de jeugdzorg en zo meer aan te sluiten bij gemeenten. De geluiden vanuit gemeenten zijn positief, maar vanuit scholen juist niet. Zij moeten al samenwerken in het samenwerkingsverband, maar ook met Zorg Advies Teams en geven daarom aan dat de bestuurlijke drukte wat ál te groot wordt. Is hier rekening mee gehouden bij de opzet van de pilots, m.a.w. wordt juist op dit probleem goed gelet?