Spreektekst Ton Elias plenair debat competentiegerichte kwalificatiestructuur MBO d.d. 27-04-2011
Voorzitter. De VVD-fractie is tot op heden kritisch maar positief geweest over dit wetsvoorstel. Ik zal dan ook geen spreektijd van Cubaanse proporties nodig hebben, zoals de heer Beertema van plan lijkt te zijn.
De VVD-fractie is positief omdat er een lange weg met experimenten, vrijheid tot invoering en ruimte tot aanpassing aan vooraf is gegaan. Alles afwegende zijn wij inhoudelijk positief omdat de beroepspraktijk het uitgangspunt wordt bij het vaststellen van de diploma-eisen. Wel zijn wij enigszins terughoudend, omdat het een wijziging betekent voor alle scholen, terwijl we met de commissie-Dijsselbloem nu juist rust, ruimte en draagvlak aan het onderwijs hadden beloofd.
Ronduit kritisch zijn we op de naam en ik zal dat bij de verschillende onderwijsdebatten in de toekomst herhalen. Laten we er nu vooral voor zorgen dat we in begrijpelijk Nederlands voor onze leerlingen zaken benoemen in het onderwijs. De heer Dibi heeft daar ook wat over gezegd. Waarom maken we het zo ingewikkeld met termen als competentiegerichte kwalificatiestructuur? Waarom noemen we het niet een stelsel van vakdiploma’s? Waarom jagen we leerlingen ongeveer weg met termen die worden verzonnen op het departement van Onderwijs? Dat moeten we niet doen.
De VVD-fractie wil niet dat het invoeren van de competentiegerichte kwalificatiestructuur — maar ik heb dus een voorkeur voor de term vakdiplomastelsel — louter een losstaande stelselwijziging is. De verhouding tot het Actieplan mbo Focus op Vakmanschap 2011-2015 moet helder zijn. We willen niet dat scholen overrompeld worden door eerst vierjarige kwalificatiedossiers te moeten vaststellen en door vervolgens op stel en sprong kwalificatiedossiers voor driejarige opleidingen te moeten vaststellen. Kan de minister de garantie geven dat deze verhouding duidelijk is, zodat scholen kunnen anticiperen op de genoemde wijzigingen?
Dan wil ik nog even ingaan op dat grote boek waarmee mevrouw Smits kwam aanzeulen. Zoals bekend, houd ik ervan de wet erbij te halen; ik deed dat in een eerdere interruptie ook al. Een van de taken van een volkvertegenwoordiger is namelijk: wetgeving maken en opletten of dat goed gebeurt. Wellicht ter vermijding van een amendement, wil ik de minister het volgende vragen. Zij heeft krachtens de wet, artikel 7.2.4 en nog iets doorlopend in lid 2, het recht om op voorstel van de kenniscentra beroepsonderwijs bij ministeriële regeling de kwalificatiedossiers vast te stellen, alsook een grote hoeveelheid criteria voor elk kwalificatiedossier. Ik kan mij voorstellen dat aan die criteria wordt toegevoegd dat het niet zo’n achterlijk dik boek wordt, om het maar even in gewoon Nederlands te zeggen. Daarvoor moet een formulering gevonden worden waarin ook juristen zich kunnen vinden. Het is echter van belang dat het niet uit de hand loopt en niet al te dik en ingewikkeld wordt. Dat zou daar opgenomen kunnen worden. Het zou ook kunnen krachtens artikel 4 onder 7.2.4 waar staat dat bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere voorschriften kunnen worden gegeven voor de inhoud van het kwalificatiedossier. Het zou dus ook in die AMvB opgenomen kunnen worden. Het kan me niet zoveel schelen waar het gebeurt, als dat dikke boek maar vermeden wordt, want dat lijkt me echt heel erg overdreven. Is de minister dat met mij eens en wil zij dat regelen? Als dat het geval is, hoef ik geen amendement in te dienen.
De geldigheidsduur van zo’n kwalificatiedossier zal ook worden vastgelegd in een AMvB. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt de suggestie gewekt dat de geldigheidsduur zal worden vastgesteld voor een periode van zes jaar. In de nota naar aanleiding van het verslag van 14 februari zegt de minister dat zij in het Actieplan mbo 2011-2015 op deze periode terugkomt. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over de geldigheidsduur van zo’n kwalificatiedossier, dit in het verlengde van mijn opmerking van zojuist dat scholen moeten kunnen anticiperen op wijzigingen?
Graag herhaal ik mijn oproep om aandacht voor de kernvakken in het beroepsonderwijs. Vanuit de praktijk signaleer ik te vaak het misverstand dat, omdat het om een beroepsopleiding gaat, de kernvakken en de algemene vorming minder belangrijk zouden zijn. Die discussie is al een aantal keren gevoerd. Dat is nog steeds onjuist. Taal en rekenen zijn en blijven belangrijk, ook als je voor een specifiek beroep wordt opgeleid. Zonder taal en rekenen heb je veel ellende, ook in beroep en bedrijf. Ik heb vorige week echter ook gezegd dat wij hierin niet moeten doorslaan. We moeten in zekere mate rekening houden met de beroepsgerichtheid. Ik vraag de minister om haar mening hierover. Graag hoor ik van de minister hoe zij de kernvakken zal betrekken in de eerder genoemde AMvB, waarin die nadere voorschriften omtrent de inhoud van het kwalificatiedossier zullen worden gegeven.
De VVD is verheugd over het idee omtrent de domeinen. Niet alleen vergemakkelijkt dit de administratie op scholen en zorgt het aldus voor minder bureaucratie, het geeft studenten de ruimte om net iets later te kiezen voor een specifieke opleiding.
De VVD vindt het goed dat dit wetsvoorstel scholieren de kans geeft om zich in te schrijven voor een domein in plaats van een kwalificatie. Ze hoeven minder vroeg te kiezen. Ongeveer 20% van de scholieren weet bij het begin van het eerste jaar nog niet wat ze gaan studeren en 19% van alle scholieren stapt tussentijds over. Het klopt dat daardoor ook de bureaucratie voor de onderwijsinstellingen vermindert. Door een breed traject in het eerste jaar te volgen, hoeft een scholier niet direct te kiezen, hetgeen tevens enigszins helpt tegen voortijdig schoolverlaten.
Beginnende studenten wordt met de opleidingsdomeinen een basis geboden om door te stromen en te kiezen voor een kwalificatie. Het belangrijkste gevolg lijkt dat door deze structuur meer mensen gaan kiezen voor techniek. Dat is toe te juichen, want we hebben vakmensen nodig in de technische sectoren.
In het wetsvoorstel, dat dateert uit 2009, worden de kosten geraamd voor de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur voor het stelsel van vakdiploma’s. Deze kosten lijken niet reëel. De beschikbare financiering is al gebruikt. In het schooljaar 2010-2011 is nu 86% van alle eerstejaarsopleidingen gebaseerd op de competentiegerichte kwalificatiedossiers. Kan de minister duidelijkheid verschaffen over het bedrag dat is geraamd voor de resterende 15% van de instellingen? Hoe zit het in het algemeen met de kosten van de invoering? Waar vindt de minister de dekking daarvoor? Voorts wil ik graag van de minister weten hoe zij de uitwerking van dit wetsvoorstel financieel ziet, in relatie tot het actieplan voor het mbo. De memorie van toelichting van dit wetsvoorstel is nog geschreven door het vorige kabinet. De nota naar aanleiding van het verslag is van afgelopen februari. De minister ziet geen aanleiding tot wijziging, maar de bekostiging zou wel tot beperkende bepalingen kunnen leiden ten aanzien van de kwalificatiedossiers. Denkt de minister dat dit zal gebeuren? Hoe vaak gebeurt dit? Graag krijg ik daarover meer informatie.
Docenten hebben geen formele positie bij het opstellen van de kwalificatiedossiers. Colo en het Coördinatiepunt Toetsing Kwalificaties MBO hebben aanvullende afspraken gemaakt om docenten te betrekken bij het overleg over de invulling van die kwalificatiedossiers. Hoe ziet de minister de rol van de docent? Het is niet zo slecht als anderen wel gesuggereerd hebben. Uit alle gegevens kun je naar hartenlust precies dat halen wat je zelf wilt. In 2008 was nog slechts 65% van de docenten betrokken bij de vertaling van de kwalificatiedossiers naar het onderwijsprogramma. Dat is een heel redelijke score, maar deze is zeker niet hoog genoeg. Graag hoor ik van de minister meer over de gewenste hogere mate van betrokkenheid van docenten en hoe deze wijze te bereiken ware.
De zorgplicht die krachtens artikel 6.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs geldt, was tijdens de experimenteerperiode tijdelijk buiten werking. Deze zorgplicht behelst dat het bevoegd gezag van een instelling ervoor zorgt dat een opleiding alleen wordt aangeboden als er voor afgestudeerden voldoende arbeidsmarktperspectief is. Als wij dit wetsvoorstel aannemen, wordt deze zorgplicht weer van kracht. Wat betekent dit voor het begrip “voldoende arbeidsmarktperspectief”? Wanneer is arbeidsmarktperspectief voldoende? Volgens mij betekent dit begrip voor de bestuurderen, voor het bevoegd gezag, dat als zij een leuke opleiding hebben, die studenten prachtig toeschijnt, maar waarmee zij geen baan vinden, dat deze opleiding gesloten moet worden, ook al kreeg het bevoegd gezag in het verleden financiering voor al die leerlingen. Is dit een misschien wat strakke, maar niettemin juiste weergave van wat dit voor het bevoegd gezag betekent? Zo ja, betekent dit concreet dat we gaan stoppen met bijvoorbeeld een theateropleiding op mbo-niveau, omdat deze opleidt tot werkeloosheid? Wij moeten onderwijseuro’s nu immers doelmatig uitgeven, altijd en overal wat de VVD betreft. Ik heb daar vorige week ook al op gewezen.
Tot slot, MdV, ik heb gezegd dat ik het nuttig en nodig vind dat meer docenten betrokken worden bij de vertaling van de kwalificatiedossiers naar het onderwijsprogramma, maar dat we daar ook niet al te hysterisch over moeten doen. Draagvlak is iets anders dan dat iedereen in het onderwijs, tot en met de laatste onderwijsinstructeur, op DDR-achtige wijze moet staan klappen bij de voorstellen.