In het staartje van het debat over de begroting Economische Zaken van deze week maakte CDA-woordvoerder Jan ten Hoopen mij een aantal onzinnige verwijten die zouden moeten staven dat de VVD het MBK uit het oog zou verliezen. Ik zal ze hieronder langslopen en aantonen dat dit groteske onzin is. Maar eerst wil ik graag vaststellen dat het voor mij, na de krampachtige verdediging door het CDA alleen maar duidelijker geworden is dat de positie van minister van der Hoeven in ondernemend Nederland inderdaad zo zwak is als ik alle ondernemers die ik spreek hoor zeggen.
Ze ergeren zich aan een minister van Economische Zaken die zich in een brief aan de Tweede Kamer van eind april, om slechts één voorbeeld te noemen, dus al een half jaar ná het uitbreken van de crisis over de problemen rond de kredietverlening aan het bedrijsfleven alleen maar vragen stelde. Nu komt ze in november met € 60.000 voor een kredietdesk waar “problemen rond de kredietverlening moeten worden geïnventariseerd” als oplossing aanzetten, terwijl haar bestaande regelingen amper benut worden (BBMKB) en dus niet in orde zijn en dus aangepast hadden moeten worden. Dit is een zwakke minister, dit is niet de minister van antwoorden, maar de minister van vragen – en de krampachtige verdediging door het CDA onderstreept dat alleen maar.
En nu wat die verwijten betreft.
1: “De VVD is tegen de winkelsluitingstijd, ten koste van het midden- en kleinbedrijf.”
Onzin. De winkelsluitingstijdwet gaat juist ten koste van het midden- en kleinbedrijf. Het kost tussen de 8000 (schatting CPB) en 24.000 (schatting Detailhandel Nederland) banen en ontneemt winkeliers de vrijheid zelf te beslissen wanneer zij open willen zijn. De VVD wil winkeliers en niet gemeenten het stuur in handen geven. Een deel van de ondernemers zit niet te wachten op de koopzondag, dat realiseren we ons terdege. De kleine winkelier kan tegen zijn zin worden meegezogen. Veel kleine winkeliers zien echter ook voordelen als ze het, soms met kunst- en vliegwerk, dat erken ik, de VVD is een realistische partij, toch weten te regelen om met meestal wisselend personeel op zondag open te zijn. Winkeliers draaien meer omzet op een zondag, zodat ze op een rustige dag (maandag bijvoorbeeld) de winkel kunnen sluiten. Tenslotte: niemand wordt gedwongen op zondag te werken. Keuzevrijheid staat bij de VVD voorop. Het CPB-rapport dat op slechts 2000 arbeidsjaren (= 8000 banen) verlies uitkomt, is geen wetenschappelijk te noemen rapport (als je uitgewerkte kritiek wilt, die ik ook in het debat over de winkeltijden naar voren heb gebracht, mail ik die alsnog).
2. “De VVD wil subsidies afschaffen, waardoor de lasten worden verhoogd.“
Onzin. Een woud aan (milieu-)subsidies wordt geacht ondernemers innovatief te maken. Vaak echter met een averechts effect. De subsidieregelingen werken bureaucratie in de hand en blokkeren in al hun ingewikkeldheid juist goede ideeën van ondernemers.
De VVD wil daarom een eenvoudig en stimulerend subsidiebeleid. Zodat de overheid zich niet overal mee bemoeit, maar zelf ook haar steentje bijdraagt. Uitgebreid toegelicht in mijn eerste termijn. VVD wil ¾ van de ambtenaren weg bij SenterNovem. Er blijken 600 dure externe medewerkers te zitten! (Stond versluierd in het Jaarverslag van SenterNovem, pas -schriftelijk- antwoord op gekregen na doorvragen bij deze begrotingsbehandeling). Een groot deel van de 225 miljoen euro, TWEE-HONDERD-VIJF-EN-TWINTIG MILJOEN, U LEEST HET GOED, euro die met de kosten van uitvoering van deze subsidies gemoeid is kan onmiddellijk naar het bedrijfsleven. Iedere euro verkeerde subsidie en iedere verkeerde uitvoeringseuro moet van de VVD naar algemene belastingverlaging voor het bedrijfsleven. Geen lastenverzwaring dus voor ondernemers, maar lastenvermindering bihj de VVD!
3. “De VVD stemde tegen de wet Markt en Overheid: slecht voor het bedrijfsleven.“
Onzin. De VVD stemde tegen omdat we vinden dat de overheid niet vals mag concurreren met het bedrijfsleven. Dus niet voor een appel en een ei de ruimte in het stadhuis ook voor de huwelijksreceptie verhuren en de catering voor een prikkie aanbieden door het eigen personeel, waardoor de ondernemer om de hoek de dupe wordt. Dát wilde de VVD aanpakken. De PvdA wist echter het CDA te overrulen, waardoor iedere gemeente nu zelf mag bepalen of ze zoiets doen of niet. Overal waar linkse meerderheden zijn, is nu de ondernemer de dupe. Dit is inhoudelijk verkeerd én het is wetgeving die ongelijkheid in de hand werkt. Daar is de VVD inderdaad tegen en terecht.
4. “De VVD stemde in de Eerste Kamer tegen de Aanbestedingswet. Dat is dus ook niet geregeld voor het midden- en kleinbedrijf.”
Onzin. In de Eerste Kamer heeft de VVD inderdaad tegengestemd. Deze wet bevat op onderdelen verbeteringen, maar deze wegen niet voldoende op tegen de nadelen. Nergens blijkt dat de regering een visie heeft op de problematiek van het aanbesteden. Daardoor is de balans zoek met als gevolg dat de regelgeving voor aanbestedende diensten teveel bureaucratie met zich mee brengt en voor ondernemers de toegang tot de markt te ingewikkeld is en blijft. De oude wet zou van superslecht overgaan naar gewoon slecht, maar slecht zou deze zijn gebleven. Goede wetgeving over aanbestedingen moet erop neerkomen dat de belangrijkste materiële bepalingen in de formele wet worden opgenomen, dat de uitwerking in een Besluit minder ingewikkeld wordt, dat geen overbodige nationale regels bovenop de Europese regels worden gezet, dat de overheid haar eigen regels handhaaft én dat idiote eisen aan ondernemers geschrapt worden. Zoals -slechts één voorbeeld- veel te hoge jaaromzetten die worden geëist, waardoor de plaatselijke hovenier achter het net vist bij de aanbesteding van de tuin rond het gemeentehuis. En ik weet als oud-ondernemer waarover ik spreek!
5. “De VVD stemde tegen de Postwet: nieuwe markteconomie, nieuwe toetreders.”
Onzin. De VVD wil dat de postmarkt volledig open gegooid wordt. De VVD stemde echter tegen de Postwet, omdat dit niet meer was dan een verwaterd compromis.
Eerst waren we blij met de liberale kant van dit voorstel. Maar toen het wetsvoorstel ineens zo veranderd werd dat (liefhebbers moeten er de derde nota van wijziging maar op nalezen) de Staatssecretaris mocht ingrijpen in de arbeidsvoorwaarden van deze sector, hebben we tegengestemd. De Staat hoort niet op de stoel van de ondernemer.
6. Tenslotte verweet Ten Hoopen mij met kritiek op de Kamer (zie artikel Volkskrant 29 oktober) op de persoon te spelen. Daarop ontwikkelde zich op 29 oktober de volgende woordenwisseling, die ik graag letterlijk weergeef:
De heer Elias (VVD): Dat zijn grote woorden, mijnheer Ten Hoopen. Ik zou het op prijs stellen als u eerst uitlegt wat uw persoonlijke grief is. Ik zou u persoonlijk hebben aangevallen? Ik heb alleen een politiek en scherp verhaal geschreven, niet anders overigens dan wat ik hier gisteren gezegd heb.
De heer Ten Hoopen (CDA): Mijnheer Elias, u schrijft in het laatste deel: “Tja, wanneer volksvertegenwoordigers een falend kabinet willen beschermen door zelf een blinddoek voor te doen, wordt het natuurlijk nooit wat met serieuze parlementaire controle.” En u vervolgt: “Misschien kunnen collega’s …” — en ik neem aan dat u daarmee ons allen hier bedoelt, buiten uzelf natuurlijk, maar voor de rest de andere 149 — “… daar eens wat aan zelfreflectie op loslaten?”. Als dat niet persoonlijk is, heb ik misschien een ander Nederlands woordenboek nodig.
De heer Elias (VVD): Ik denk zeker dat u dat nodig hebt, want ik kan u precies zeggen waar ik op doel. Ik doel hier op een stemming die plaatsgevonden heeft over een motie van mijn hand, waar CDA, ChristenUnie, PvdA en SGP tegen hebben gestemd en alle andere Kamerleden voor. Die motie vroeg — ik zal het zo simpel mogelijk uitleggen — om ook onafhankelijke derden toe te voegen aan de teams die beleidsdoorlichtingen van departementen maken. Ik heb er gisteren ook over gesproken. Het gaat erom dat die teams beleidsdoorlichtingen aan de Kamer doen toekomen met het commentaar van onafhankelijke deskundigen. Vanmiddag heb ik op de radio gedebatteerd met een hoogleraar aan de VU, de heer Bartelsman. Hij was betrokken bij een van de teams die het beleid van Economische Zaken doorlichten. De resultaten daarvan bereiken ook de Kamer. Ons eigen onderzoeksbureau stelt keer op keer vast dat het beleid mooier en nuttiger wordt voorgesteld dan op basis van de bevindingen mag worden aangenomen. Ik heb dus een motie ingediend met het verzoek om hierbij onafhankelijke derden te betrekken en om hun commentaar ook aan de Kamer te verstrekken. De genoemde leden hebben, in mijn ogen met de blinddoek voor, bewust tegen die motie gestemd. U kunt mij er niet van beschuldigen dat ik me niet baseer op de feiten die ik hier net heb genoemd.
De heer Ten Hoopen (CDA): Het zegt voldoende dat u zoveel woorden nodig heeft. Wij debatteren hier altijd over beleid. Daar kun je van mening over verschillen. Maar deze manier en toon, die op de persoon gericht zijn, stellen mij zeer teleur.
De heer Elias (VVD): Dat is uw persoonlijke appreciatie. Het is uw goed recht om die te hebben. Maar ik heb het over feiten. Ik vind dat ik het beleid moet kunnen beoordelen. Ik hoor daarover graag onafhankelijke derden. U, uw fractie — en dat heeft niets met persoonlijke verhoudingen te maken — en de andere coalitiefracties stellen mij als parlementariër minder in staat om dat juiste, afgewogen oordeel te vormen. Dat neem ik u kwalijk. Dat heeft niets met persoonlijke dingen te maken, dat heeft met een politieke afweging te maken.